Anna Bolena of de triomf van de zangstem
Gehoord: 12/5 Nationale Opera, Muziektheater, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
Als de operacomponist Gioachino Rossini in 1858, in de nadagen van zijn leven, verzucht dat ‘het belcanto van ons vaderland verloren is gegaan’ heeft hij natuurlijk gelijk: Verdi had allang Macbeth geschreven, Wagner zijn Lohengrin en datzelfde jaar schreef Hector Berlioz Les Troyens, allemaal tekenen van een snel veranderende muzikale smaak waarin de gevoelens van de personages de muzikale handeling gingen bepalen. Niet langer pasten de woorden zich aan de muziek aan, maar de muziek werd de vertolker van de emoties en gedachten van de protagonisten op het toneel.
Gaetano Donizetti, geboren in 1797, had al zo’n 30 opera’s geschreven toen hij in 1830 doorbrak met Anna Bolena, het tragische verhaal van Anne Boleyn, de tweede vrouw van Hendrik VIII en koningin van Engeland van 1533 tot 1536. Ze was in het geheim met hem getrouwd omdat Hendriks eerste huwelijk, met Catharina van Aragon, nog niet was ontbonden. Na jarenlang Hendriks maîtresse te zijn geweest wilde ze meer: macht, roem en… de kroon van Engeland, en de koning verstoot zijn eerste vrouw zoals hij later Anne zelf zal verstoten: er komt weer een nieuwe minnares, Jane Seymour, die zijn derde vrouw zal worden en hem wél de zoon zal schenken die hij zo desperaat verlangt. Een lange reeks echtgenotes zal volgen, waarvan de vijfde, net als Anne, na slechts een paar jaar huwelijk, zal worden onthoofd.
In de prachtige productie van de Nationale Opera loopt Anne in de laatste finale verdwaasd rond op de bruiloft van haar opvolgster: ze is ‘alleen op het feest’. Niemand die haar, in haar delirium, ziet of opmerkt, en niemand die haar te hulp schiet: in het schitterende, steeds bewegende decor van Ben Baur is haar eenzaamheid, midden in het feestgedruis, zeer aangrijpend, en het onrecht dat haar is aangedaan verpletterend.
Verpletterend zijn ook de vocale prestaties van Anne, vertolkt door de Letse sopraan Marina Rebeka, al eerder te horen bij de Nationale Opera in Rossini’s Guillaume Tell. Haar schitterende dramatische coloratuursopraan vult met gemak de hele zaal, zelfs in de allerkleinste pianissimi. In de sterkere passages komt haar stem met gemak over het prima spelende Nederlands Kamerorkest heen, daarbij geholpen door de Italiaanse dirigent Enrique Mazzola, die het orkest volledig ondergeschikt maakt aan de vocale prestaties op het toneel. Met zijn berekenende, bijna academische slag houdt hij orkest en zangers zelfs zó goed onder de duim dat spontaniteit en vrijheid, toch ook zeer belangrijk in het belcantorepertoire, er soms onder leden, en gelijkheid en precisie het af en toe leken te winnen van drama, ontremming en ontlading, zeker in de vaak wat statische recitatieven.
Want zelfs in het belcantorepertoire moeten de grote menselijke emoties en tragedies de vrije teugel krijgen: het is een misverstand dat belcantomuziek klein moet worden gehouden omdat de orkestbezetting dat is, of omdat de stemmen dat soms zijn: de emoties van de hoofdpersonen zijn dat allerminst.
De prachtige lange hoge D die Rebeka vlak voor de pauze maar liefst 16 keer langer aanhield dan de componist had voorgeschreven (naar goed belcantogebruik) voelde als eensoort bevrijding uit een keurslijf, een wanhoopskreet van een sopraan die haar stem op dat moment misschien lieve had willen sparen, omdat het moeilijkste allemaal nog moest komen. Zo niet Marina Rebeka: in deze hondsmoeilijke rol, die maar voor weinigen is weggelegd, gaf ze op elk moment alles, en was in haar 20 minuten durende waanzinsscène aan het eind nog evenzeer in vorm als 3 uur eerder: teder, fel, wanhopig en vergevingsgezind: deze Anne Boleyn had alles in zich wat je maar kon wensen.
Wie Donizetti zegt, denkt dus natuurlijk meteen aan de term Belcanto, die strikt genomen ‘mooie zang’ betekent. Mooi zingen is natuurlijk een sine qua non voor alle operastijlen, en, hoewel de term Belcanto soms ook voor de hele operapraktijk vanaf de ‘uitvinding’ van de opera, rond 1600, wordt gebruikt, slaat Belcanto tegenwoordig toch vooral op de eerste 30 jaar van de 19e eeuw waarin Rossini, Bellini en dus Donizetti hun opera’s schreven. Je moet van de stijl houden, want het blijft voor de moderne operaliefhebber toch altijd weer wennen dat het overgrote deel van deze onheilsmuziek toch gewoon in het vrolijke majeur staat, en dat er een zonnig deuntje klinkt in het directe zicht van Anna’s terechtstelling: voor het hedendaagse oor onbegrijpelijk, en het is dan ook niet verwonderlijk dat in veel operahuizen het belcantorepertoire wordt gemeden als de pest, omdat het, niet altijd onterecht, als oppervlakkig en eentonig wordt gezien. Ook in Amsterdam zijn de opera’s van Rossini, Donizetti en Bellini de afgelopen jaren niet bepaald vaak gehoord, maar daar gaat onder de nieuwe directeur van De Nationale Opera, Sophie de Lint, verandering in komen: Anna Bolena is de eerste in Donizetti’s Tudor-trilogie, die de komende jaren wordt vervolgd met Maria Stuarda en Roberto Devereux.
De aankondiging van dit vervolg was te zien in de dochter van Anna, de jonge Elizabeth, die regisseur Jetske Mijnssen als klein meisje ten tonele voert; in de volgende delen zal ze de tragische hoofdpersoon worden die haar moeder heeft zien terechtstellen door haar vader. In een zeer sterke regie, die aanknopingspunten vertoont met de productie die de Dallas Opera in 2010 op de planken zette, wordt het hele podium als een schilderij omlijst: de schitterende kostuums van Klaus Bruns en prachtige belichting (Cor van den Brink) zorgen, samen met het decor, voor een welhaast Rembrandt-achtige ervaring. De ongenaakbaarheid, de zwaarmoedigheid en vooral de onontkoombaarheid van het Windsor-paleis wordt verbeeld door een duistere, beweegbare achterwand die dan weer een massieve muur voorstelt, dan weer een of meerdere enorme deuren bevat en dan weer geopend wordt voor de helderwit uitgelichte feestzaal van de bruiloft van Anna’s opvolgster.
Ook de andere solisten zongen voortreffelijk. De Roemeense bas-bariton Adrian Sâmpetrean was, hoewel zijn rol vreemd genoeg geen echte aria bevat, overtuigend in de ongenaakbare Henrik VIII, en hij gaf de waanzinnige vorst ook een interessante gekwetste kant mee: de woede waarmee hij het hart, vers uit een hert gesneden, in Anna’s handen drukt had niet alleen een psychopathisch tintje, maar liet ook diepe eenzaamheid, verdriet en pijn zien.
De Italiaanse mezzosopraan Raffaella Lupinacci als Jane (Giovanna) Seymour deed maar weinig onder voor de stersopraan van de avond; haar noten zijn trouwens niet zo heel veel lager en haar rol niet veel korter. Zeer expressief gezongen, en prachtig gespeeld in de bittere confrontaties met haar minnaar, Hendrik zowel als in die met Anne, die haar uiteindelijk vergeeft en waarschuwt voor het wrede lot dat ook haar te wachten kan staan.
Lord Percy was in handen van de Spaanse tenor Ismael Jordi, die snel groeide in de technisch moeilijke rol van minnaar, en de Nederlandse bas-bariton Frederik Bergman zong een sterke Rochefort. Speciale vermelding voor de Italiaanse mezzosopraan Cecilia Molinari die een voortreffelijke page (Smeton) neerzette: wanhopig in zijn heimelijke liefde voor Anna en in zijn (valse) bekentenis van overspel waarmee hij haar wil redden, maar daarmee haar lot ongewild bezegelt.
Ook het koor van de Nationale Opera was weer als vanouds op dreef: niet alleen zeer intens en meelevend zingend, ook de acteerprestaties waren inlevend en gevoelig; elke individuele koorzanger leek zich betrokken te voelen met het tragische lot van Anne, over zichzelf afgeroepen en toch onverdiend, eenzaam en oneerlijk. Een waar genot voor de ware belcantoliefhebber.
Info: