Daniel Reuss dirigeert milde Matthäus Passion in Muziekgebouw aan ’t IJ
Gehoord: 9/4 Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam. Herhaling: 10/11
Orkest van de 18e Eeuw, Capella Amsterdam o.l.v. Daniel Reuss, Nieuw Amsterdams Kinderkoor o.l.v. Anaid de la Morandais, Bojan Cicic (concertmeester), Thomas Wlaker (evangelist) m.m.v. solisten Thomas Walker (evangelist), Henk Neven (Christus), Berit Norbakken (sopraan), Olivia Vermeulen (alt), Kieran Carrel (tenor) en Nicholas Mogg (bariton, ter vervanging zieke Peter Harvey).
‘A word is dead/ When it is said,/ Some say./ I say it just/ Begins to live/ That day’ –
Emily Dickinson
De Matthäus Passion is terug van eigenlijk nooit weggeweest. Na twee jaar lock downs kan en mag Bachs onbetwiste meesterwerk weer live klinken in kerken en concertzalen. Volgens de Passiebarometer van ZING magazine worden er dit jaar ruim 200 passies uitgevoerd, waarvan 80% de Matthäus en 20 % de Johannes. Tegelijkertijd zijn er 120 passies minder dan gepland stonden voor 2020, want er zijn bijna geen kinderpassies meer en er werden als gevolg van het virus ook een aantal koren opgeheven. Daar staan nieuwe initiatieven als de Matthäus Passion van het Nederlands Blazers Ensemble met levensgrote poppen tegenover.
Zelf koos ik voor de door Daniel Reuss geleide uitvoering van de Matthäus Passion in het Muziekgebouw aan ’t IJ, al was het maar omdat er een ‘eigenzinnige visie op de passie der passies’ werd beloofd. In hoeverre Bachs diepreligieuze en humane ‘muziekverhaal’ over geloof, liefde, trouw, verraad, moord, massahysterie, verlossing en hoop dat echt nodig heeft, is de vraag. Want hoe de Matthäus Passion ook gespeeld en gezongen wordt, de muziek is en blijft onaantastbaar en boven ieder menselijk tekort verheven. Dat hoor je er nog aan af als alles tegenzit qua uitvoering. Ook reikt het werk hoger dan muzikale trends en tijdgeest: nog altijd klinkt een langzame uitvoering van Otto Klemperer even mooi als de snelste uitvoering van Harnoncourt, Gardiner of Pichon. Naar welke versie(s) je voorkeur uitgaat is een kwestie van persoonlijke smaak en heeft met het in kosmisch marmer gehouwen ‘oer script’ van Bachs grandioze, metafysische en multi-interpretabele Matthäus Passion niets te maken.
Maar ik was nieuwsgierig, ook al omdat Reuss in 2020 in een interview in NRC Handelsblad over de Matthäus Passion verklaarde: ‘Dat werk heb ik talloze keren gedirigeerd, toch ben ik zo’n acht maanden allerlei bibliotheken ingedoken – geen internet maar gewoon boeken – om nog dichter bij Bachs muziek te komen. Tegenwoordig gaat het vaak om: wat is het antwoord op deze vraag? Zulke pasklare oplossingen, daar geloof ik niet in. Het gaat om het verbreden van de vraag.’… ‘Dat principe vind je ook in de Joodse Talmoed: een discussie is nooit gesloten, want dan sterft zij. Teksten, muziek, kunst, het leven: ze moeten steeds opnieuw bekeken worden, we moeten hun betekenis blijven bevragen. Werken van grote componisten kun je elke twee maanden bestuderen en uitvoeren. Ze blijven nieuw, je kunt er eindeloos in afdalen en opstijgen. En andere stukken stof je af en poets je op, en dat is het dan.’
Hoe klinkt een afgestofte en eigenzinnige Matthäus Passion o.l.v. Reuss, vroeg ik me af. Het antwoord is: simpel, vanzelfsprekend, organisch, wars van valse sentimenten, voort stromend in een lichtvoetige dansbeweging, af en toe fel en bewogen, maar zonder theatraal te worden.
Reuss, die wars is van divagedrag en ego-vertoon (er moet gewoon muziek gemaakt worden) dirigeerde geen noten en zelfs geen frases, maar de contouren van de partituur. Dat deed hij met grote kennis van zaken, trefzeker in de keuze van zijn (redelijk snelle) tempi, glashelder in fraseringen en articulaties van zowel beide koren als orkesten, dynamisch enerverend, met een scherp oog voor verrassende accenten en kleurnuances, uitgebalanceerd en transparant in de stemvoeringen en scherpzinnig in het uitdiepen van de Bijbelse teksten door koor en orkest. Capella Amsterdam eet na jarenlange samenwerking muzikaal uit zijn hand. En dat gold ook voor het Orkest van de 18e Eeuw, dat zijn best deed de authentieke speelwijze in acht te nemen: barokstokken, darmsnaren, geen schoudersteunen, geen vibrato, vrijwel alles in de eerste positie, kunstig bespeelde blaasinstrumenten uit de barok (interessant detail: de blazers zaten in beide orkesten voor de strijkers!), nimmer solistisch op de voorgrond tredend maar bijna kamermuzikaal dienend aan koor, solisten en Bachs partituur. Dat heeft wel wat, maar de vraag is of Bach zelf – die genoegen moest nemen met ad hoc orkestleden die zelden het niveau van amateurs overstegen – niet wat meer reuring in de orkestpartijen zou hebben geprefereerd. Elke individuele stem levert immers een essentiële bijdrage aan het verhalende en betekenisvolle lijnenspel van grote geheel. Reuss bracht zeker scherpte en diepte aan in de partituur, maar de bevredigende uitkomst was in de eerste plaats van een soliede Hollandse nuchterheid en daarmee klonk Bachs indringende Matthäus Passion vooral mild en berustend.
Ontroerend was de bijdrage van het zevenkoppige Nieuw Amsterdams Kinderkoor, dat tijdens het openingskoor stond opgesteld aan de rand van het podium, vóór beide koren en orkesten. Vier in het zwart geklede meisjes en drie jongetjes keken doodernstig de zaal in en zongen hun partij alsof Bach die hen ter plekke influisterde.
Thomas Walker manifesteerde zich als de bijkans ideale evangelist, die met zijn expressieve en wendbare stem inzoomde op iedere nuance van het door hen ‘aan elkaar geprate’ verhaal, waaraan hij vaart, spanning en diepe emotionele betekenis wist te verlenen. Sopraan Berit Norbakken neigde wat mij betreft te veel naar het instrumentale en mistte de warmte in haar stem om aria’s als ‘Blute nur, du liebes Herz!’ en ‘Aus Liebe’ optimaal tot de verbeelding te laten spreken, iets waar alt Olivia Vermeulen nu juist een meesteres in bleek. Zij zorgde voor kippenvelmomenten met haar zeldzaam warm en waarachtig gezongen solo’s, waaronder de aria der aria’s ‘Erbarme Dich’. Daarin kon de Kroatische concertmeester Bojan Cicic, zowel bedreven in het romantische als het barokke vioolspel, eindelijk even helemaal losgaan op zijn viool, wat onmiddellijk leidde tot welluidende melodielijnen en een zangerig vibrato, waarmee hij eenmaal weer zittend in het orkest niet meer helemaal kon stoppen. Heel mooi ook klonk de tweede grote vioolsolo in de aria ‘Gebt mir meinem Jesum wieder!’, wel authentiek maar ook bloedmuzikaal vertolkt door violiste Sophie Wedell. Zij slaagde erin zuiver te spelen en niet aan het tempo te trekken, op zichzelf al een mirakel, en hetzelfde gold voor de eerste solo van de zowel cello als viola da gamba spelende cellist uit het orkest, die helaas bij zijn tweede solo – ‘Komm, süsses Kreuz’ – net niet helemaal zuiver en in de cadans wist te blijven. Maar de blazers speelden unaniem uitstekend en hetzelfde gold voor het orkest in zijn geheel, al had het wellicht iets meer uitgesproken kunnen klinken. Capella Amsterdam leverde niet alleen als koor een grote prestatie, maar verschillende leden namen met verve ook kleine hoofdrollen waaronder Judas en Petrus voor hun rekening.
Tenor Kieran Carrel kleurde zijn soli als de enige vocalist met jeugdige theatraliteit en bariton Nicholas Mogg, die op het laatste moment was ingevallen voor de zieke Peter Harvey, deed enigszins wankelmoedig zijn best glans te verlenen aan zijn partij.Henk Neven had zich volledig ingeleefd in zijn rol als Christus, die hij moedig en ferm vertolkte. Maar mogelijk had hij op het moment dat hij vanaf het kruis zong ‘Eli, Eli, lama asabathan’ (‘Mijn God, waarom heeft u mij verlaten?’) door zich kwetsbaarder op te stellen en dus wat meer pianissimo te zingen, nóg meer en authentieker indruk kunnen maken.
Info