Daverend applaus voor Rachmaninoffs Eerste symfonie
Sergei Rachmaninoff had twee favoriete orkesten – het Concertgebouworkest en het Philadelphia Orchestra. Met het laatste orkest maakte hij opnamen van al zijn pianoconcerten, de Rapsodie op een thema van Paganini en zette hij ook zijn Derde symfonie, het symfonisch gedicht Die Toteninsel en zijn Vocalise op de plaat. Sindsdien is het Philadelphia Orchestra voor Rachmaninoff de pleitbezorger die het Concertgebouworkest voor Mahler was.
In de rij van chefdirigenten van het orkest die Rachmaninoffs orkestwerken regelmatig dirigeren – te beginnen met Leopold Stokowski – sluit ook Yannick Nézet-Seguin aan. Voor Deutsche Grammophon legde hij inmiddels al Rachmaninoffs symfonieën vast. In Festspielhaus Baden-Baden, was hij vorige week met het orkest te gast voor een heuse Rachmaninoff-cyclus. 150 jaar na de geboorte van de componist is dat natuurlijk een prachtig gebaar.
Ik mocht het concert van zaterdag 4 november bezoeken en hoorde daar behalve het Philadelphia Orchestra ook de Russische pianist Daniil Trifonov die soleerde in de Rapsodie op een thema van Paganini. Trifonov is een onwaarschijnlijk begaafde virtuoos en een creatief vertolker. In Rachmaninoff toont hij zich weliswaar evenzo succesvol, maar geen vanzelfsprekend pleitbezorger omdat zijn fortes de onverbiddelijke massa van bulderend klokgelui missen. Dus blijf ik ondanks alles met een dubbel gevoel zitten. Zo ook hier. Ik verbaas me over de virtuoze brille, bewonder de klaterende klanken, maar verlang naar een minder agressieve attaque en een sonoriteit met meer gewicht.
Over klank gesproken: een onmiskenbaar eigen geluid is wat het Concertgebouworkest en het Philadephia Orchestra nog altijd gemeen hebben. In Rachmaninoffs tijd was dat ook al zo dankzij de vormende rol van hun chef-dirigenten Willem Mengelberg en Leopold Stokowski. Het Concertgebouworkest ken ik al vanaf mijn kinderjaren, maar het Philadelphia Orchestra hoorde ik vorige week voor het eerst ‘live’. Het Festspielhaus in Baden-Baden bood een ideale akoestiek voor die kennismaking. Ze verbloemt niets, maar is ook weer niet te droog.
De vertolking van Rachmaninoffs Vocalise aan het begin van het programma zette letterlijk de toon. Boven een begeleiding in zestienden ontwikkelde zich een rubato-spel van unieke flexibiliteit. Het eigen initiatief waartoe Stokowski iedere speler in zijn ensemble ooit aanmoedigde, is hierin nog steeds tegenwoordig. Ongelijk? Mathematisch gesproken wel. Niet alle zestienden staan precies boven elkaar. Maar in deze samenhang, met de polyfonie als uitgangspunt, verstoort die ‘ongelijkheid’ de muzikale eenheid allerminst. Eerder ervaar je melodie, binnenstemmen en begeleiding als een natuurlijker eenheid omdat iedere stem nu een eigen plaats en rol heeft. Zo ook binnen het gebaar van Nézet-Seguin, die zijn opmaten nu en dan min of meer in de lucht liet hangen en het orkest zelf de downbeat liet invullen. Dus geven niet alleen de orkestleden elkaar onderling de ruimte, ook de maestro deelt in dat spel.
Onder deze vleugels gekoesterd, toonde juist Rachmaninoffs Eerste symfonie, meestal het lelijke jonge eendje, zich alsnog een zwaan. Veertig jaar geleden maakte ik een dergelijke transformatie al eens mee toen Vladimir Ashkenazy dit opus 13 (!) dirigeerde bij het Concertgebouworkest. Maar sindsdien niet meer, welke beroemde maestro ook de leiding had en welk ander toporkest ook betrokken was. Wat in Baden-Baden gebeurde verklaart dan ook precies waarom Rachmaninoff twee ensembles zo verschillend als het Philadelphia Orchestra en het Concertgebouworkest zo hoog had zitten: hun uniciteit berust op sterke mate van eigen initiatief van de afzonderlijke musici. Het verschil is dat bij het Concertgebouworkest de kracht meer in het collectief luisteren en reageren zit en bij het Philadelphia Orchestra meer in de ruimte die individuele spelers elkaar gunnen. Bijgevolg kwam de vertolking door het Concertgebouworkest fundamenteler over – met een soort intrinsieke oerkracht – waar het Philadelphia Orchestra veel vrijer is – vol extraverte glamour. Heel anders dus.
Het succes van deze twee vertolkingen brengt ook aan het licht dat de jonge Rachmaninoff met zijn orkestratie veel te hoog inzette: de partijen zijn uitgesproken veeleisend in alle instrumentensecties. Zelfs de vaak ondergeschoven altvioolgroep heeft een ritmisch gigantisch gecompliceerde partij, die je dankzij de precisie en passie van de Philadelphians op de voet kon volgen. Speel je die partij op het scherp van de snede, dan komt er zo’n energie los dat het dak eraf gaat. Maar doe je daar ook maar even voor onder, dan gaat ze op in een in overbodig aandoende notenbrij. En daarmee noem ik slechts één voorbeeld uit vele details die ertoe doen om een uitvoering van dit stuk tot een succes te maken. Geen wonder dat de première van het werk er fameus aan ten onder ging toen een amper ingezeept orkest onder leiding van een volgens zeggen stevig aangeschoten dirigent eraan te pas kwam.
Het Philadelphia Orchestra toverde in Baden-Baden zelfs de kleinste details uit de overmoedige orkestratie. Alleen de dip in de spanningsboog van het eerste deel bleef knagen als niet weg te poetsen inschattingsfout van de beginnende componist. Rachmaninoff zou twee keer aan een herziening van het werk beginnen, maar voltooide geen van die twee pogingen. Imposant blijft niettemin de opbouw van de eerste themagroep. Het meest fascineerde het Philadelphia Orchestra misschien wel in het telkens wisselende kleurenprisma in de middendelen. Eenmaal aangekomen bij de Finale haalde het koper alle glitter uit de kast en de strijkers stortten zich met zoveel overgave op de tweede themagroep, dat je jezelf er bijna over mocht verbazen dat deze melodie niet eerder als een van Rachmaninoffs beste meezingers is ontdekt.
Natuurlijk neigde het geheel meer naar Hollywood dan naar Tolstoj. Toch was het was een ware belevenis die aan het anders wat stugge Duitse publiek een langdurige staande ovatie ontlokte. Zoveel succes voor Rachmaninoffs Eerste symfonie had kennelijk zelfs het Philadelphia Orchestra niet verwacht. Toen het daverende applaus maar niet wilde doven betrad Yannick Nézet-Seguin nog een laatste keer het podium, maande het publiek tot rust, sprak lovende woorden over de zaal en de festivalorganisatie en beloofde plechtig na het concert de dag erop wèl een toegift te zullen geven.
Elger Niels
Dit concert werd opgenomen voor Stage+ en wordt binnenkort digitaal beschikbaar.