De reis van Nino Gvetadze & friends eindigde in Wenen en Parijs
Gehoord: 4/8, Delft Chamber Music Festival, Van der Mandelezaal, Delft
Door Wenneke Savenije
Wenen was de stad waar de kunst in de 19e eeuw tot grote bloei kwam. De stad ademde muziek en bood Mozart, wiens muziek voortborduurde op de verworvenheden van Joseph Haydn, de ruimte om zich er in 1781 als eerste vrijgevestigde componist te manifesteren. Daarna kwamen Beethoven, Schubert en in hun kielzog vele anderen, waaronder Johann Strauss jr., die de hele stad betoverde met de bedwelmende sensualiteit van zijn walsen. Men spreekt van de Eerste Weense School (de ‘klassieken’ Haydn, Mozart, Beethoven en tijdgenoten) en aan het eind van de 19e eeuw volgde de Tweede Weense School (Schönberg, de uitvinder van de atonaliteit, en zijn leerlingen Berg en Webern).
Violiste Frederieke Saeijs, altviolist Georgy Kovalev en cellist Gveirel Lipkind deden bij aanvang van het slotconcert het Wenen van 1816 aan, waarin de jonge en schuchtere Schubert op poëtische wijze voortborduurde op de belangrijkste verworvenheden van de ‘klassieken’. In 1816 begon de dan 21-jarige Schubert aan zijn Strijktrio in Bes voor viool, altviool en cello, D471, een lichtvoetig werk waarin vooral de geest van Haydn en Mozart nog doorklinken. Na een aantal maten van het langzame deel, legde hij het stuk aan de kant, mogelijk omdat hij op zoek was naar een meer eigen geluid. Zo klonk alleen het Allegro moderato, dat weliswaar is opgezet als een modelvoorbeeld van een klassieke sonatevorm, maar door de zangerige thema’s en de verfijnde uitwerking daarvan toch ook vooruitwijst naar de latere Schubert. Saeijs nam met subtiele gratie de muzikale leiding en hield daarmee het robuuste en warmbloedige altvioolspel van Kovalev en de gloeiende romantiek van Lipkind voldoende in bedwang om tot een uitgebalanceerde drie-eenheid te komen, waarbij Schubert opbloeide.
Daarna maakten de drie musici een sprong in de tijd door zich samen met violist Joseph Puglia, altviolist Razvan Popovici en celliste Ketevan Roinishvili vol ontzag en toewijding te storten op een van de allermooiste werken uit de late romantiek: het strijksextet Verklärte Nacht uit 1899 van Schõnberg, die zich nog net niet tot de dodecafonie had bekeerd. Hij baseerde zijn sextet op het gelijknamige gedicht van Richerd Dehmel, die veroordeeld was voor obsceniteit en blasfemie. De vrije kunstenaarsgeest botste in het Wenen van het fin des siècle met de burgerlijke moraal, maar daar trokken Dehmel en Schõnberg zich niets van aan. In het gedicht wandelt een verliefd stel bij maanlicht door een winters bos. De vrouw biecht op dat ze zwanger is van een andere man, maar de man vergeeft de vrouw en belooft haar voor eeuwig trouw te zijn. Feilloos wist Schönberg de angsten, onrust en turbulente emoties van het stel te verklanken, totdat de geliefden elkaar in het licht van de maan in de armen vallen. Tot slot klinkt er muziek die verheven liefde, zelfopoffering en vergevingsgezindheid uitdrukt. Het mooie van de bijzonder geslaagde uitvoering o.l.v. de inspirerende violist Joseph Puglia was dat alle musici volkomen aan elkaar gewaagd bleken te zijn en bovendien uitstekend de kunst verstonden van geven en nemen (dynamiek, rubato, spanningsopbouw) in dienst van de muziek. Samen vertelden ze vol overtuigingskracht een aangrijpend verhaal in broze kleurschakeringen, waarnaar de uitverkochte zaal met ingehouden adem luisterde.
Na de pauze verplaatste het Delft Chamber Music Festival zich naar het Parijs van begin 19e eeuw, destijds dé plaats voor het impressionisme en symbolisme in de kunsten. Het was ook de geboorteplaats van de componisten van deGroupe desSix: Georges Auric (1899–1983), Louis Durey (1888–1979), Arthur Honegger (1892–1955), Darius Milhaud (1892–1974), Francis Poulenc (1899–1963), en Germaine Tailleferre (1892–1983). Zij wilden nieuwe muziek creëren, zonder de Duitse invloed van Wagner en Richard Strauss en anders dan het ‘impressionisme’ van Debussy. Ze waren vooral uit op speelsheid en eenvoud en lieten zich beïnvloeden door o.a. Stravinsky, Satie en populaire muziek als Amerikaanse jazz, variete en Braziliaanse dansen, waaronder de samba. Elke componist van Les Sixhad daarbij zijn eigen voorkeur, van een homogene groep was zeker geen sprake. Ze voelden zich verbonden met het kunisme en Franse surrealistische schrijvers als Jean Cocteau en Paul Eluard. Hun motto was L’art pour l’art: muziek om de muziek zelf, zonder ‘betekenis’ of bijbedoelingen.
Als altijd elegant, sfeervol en met dichterlijke verbeeldingskracht ontlokte Gevtadze in Debussy’s ‘impressionistische’ La Cathédrale engloutie nr. 10 (1910) aan de vleugel de mythe van de oude Bretonse kathedraal die oprijst uit de zee, nadat de stad waarin hij stond door de golven is verzwolgen. Maar als het water helder is manifesteert de kathedraal zich vanuit de diepte, waarbij flarden van zingende priesters, klokgelui en orgelspel naar de oppervlakte stijgen. Het klonk magisch door de ingetogenheid en subtiliteit van Gevtadze’s interpretatie.
Tot besluit van een zeer geslaagde festivaleditie speelde Gevtadze met fluitsite Janne Thompsen, hoboïst Nicholas Daniel, klarinettist Levan Tskhadadze, fagottist Bram van Sambeek en hoornist Martin Owen met humor, vaart en melodische flair het energieke, vermakelijke en soms ontroerend mooie Sextet voor piano en blaaskwintet op. 100 (1939) van Francis Poulenc, waarbij de musici zich om beurten uitleefden in lyrische expressieve solo’s om zich vervolgens weer aaneen te sluiten tot een bonte circusparade. Deze grappige muziek, waarin humor en emotionele diepgang elkaar luchthartig afwisselen, paste perfect bij het citaat van Romy Schneider (1938-1982) dat in de vorm van een ansichtkaartje op alle stoelen lag: ‘I have the feeling that I was born in Vienna in order to live in Paris.’
Wenneke Savenije
Info: