Dreigt futloze Agrippina operabedrijf irrelevant te maken?

Gehoord: 13/1 De Nationale Opera, Amsterdam

Door Peter Schlamilch

 

 

Agrippina

Wat bezielde Georg Friedrich Händel in hemelsnaam om, in 1707, het waanzinnig opwindende verhaal van Agrippina te begeleiden door zijn allersaaiste muziek, en wat bezielde de Nationale Opera om dit B-werk op het programma te zetten? Om met de eerste vraag te beginnen: Händel was pas 22 en had pas net kennis gemaakt met de Italiaanse operastijl: na bezoeken aan Florence, Rome en Napels was hij in Venetië neergestreken, waar hij van zijn mecenassen de opdracht kreeg een opera voor het carnavalsseizoen te componeren, Het werd een eclatant succes: maar liefs 27 opvoeringen beleefde het mateloos populaire werk, waarna het echter in de vergetelheid verdween, en ook Händel zelf deed er nooit meer iets aan om het werk te promoten.

 

 

Willekeur

Hij voltooide de opera waarschijnlijk in drie weken, maar componeerde er slechts 5 nieuwe nummers voor: de hele rest van het drieënhalf uur durende werk ontleende hij aan eigen, eerdere cantaten en oratoria. Daarnaast gebruikte hij muziek van andere componisten, zoals Johann Mattheson, Reinhard Keiser, Arcangelo Corelli en Jean-Baptiste Lully, een praktijk die niet ongewoon was in die tijd. Het resultaat wordt in de vakliteratuur soms Händels ‘eerste meesterwerk’ genoemd, maar wie het werk in zijn geheel tot zich neemt, zoals ikzelf, afgelopen zaterdagavond bij de première bij DNO, wordt gestoord van de 47 volstrekt willekeurig klinkende da capo-aria’s en recitatieven, waarvan de meeste zo gekmakend saai zijn dat niets – zangers, orkest en regie – deze voorstelling kan redden. Het ergste is niet alleen dat de kwaliteit van Händels muziek op zijn vriendelijkst gezegd niet erg ambitieus is, maar dat deze nergens de zeer dramatische handeling lijkt te onderstrepen. Waar het verhaal gaat over één van de slechtste vrouwen die misschien ooit heeft geleefd, manipulatief, meedogenloos en nietsontziend, kabbelt de muziek vriendelijk voort, vrijwel nergens zelfs maar enige aanduiding van het drama insinuerend, en bovendien heel matig geïnstrumenteerd, zoals we dat van Händel gewend zijn: de violen vaak in unisono, soms zelfs met de spaarzame houtblazers, en soms ook nog met de zangstem. Het klankbeeld in het orkest wordt daardoor zó monotoon, dat de opera een vormeloze brij noten dreigt te worden, die je op élk moment naar Bach doet verlangen: wat Händel in 4 uur zegt, vertelt de meester uit Leipzig je in 4 minuten.

 

 

Foute mensen

De tweede vraag, namelijk waarom DNO een kostbare speelmaand voor deze titel heeft ingeruimd, wordt in ieder geval uit de voorstelling niet duidelijk: uit niets blijkt een bijzondere aanpak of verwantschap met het thema, behalve dan dat het hier om ‘sterke vrouwen’ gaat, misschien belangrijk voor de subsidie. Zeker, op papier is de machtswellust van de in- en inslechte historische figuur Agrippina een dramatisch juweel van de bovenste plank, maar nergens wordt duidelijk waarom Claudius eigenlijk zo boos op zijn vrouw is (die, na het horen van zijn valse overlijdensbericht, verstandigerwijs haar zoon op de troon wil), of waarom hij na zijn onverwachte terugkeer niet gewoon zélf weer op de troon gaat zitten, daarmee al zijn rivalen de pas afsnijdend. Maar erger: nergens wordt duidelijk waarom deze ‘foute’ mensen allemaal zo waanzinnig van elkaar houden, of, als ze elkaar dan toch maar verraden, elkaar in 2 minuten weer vergeten zijn en alleen nog naar wraak zuchten.

 

 

Nergens wordt de handeling navoelbaar, de emoties worden wel verteld maar niet beleefd, waarbij het warrige libretto (in de literatuur soms geprezen als Händels beste, kun je nagaan) natuurlijk niet meehelpt: eindeloze lappen tekst moeten in oersaaie secco-recitatieven de handeling vooruit helpen, maar die draait uiteindelijk zo in cirkeltjes dat het de murw geslagen toehoorder na vier uur eigenlijk niets meer kan schelen wie nu met wie mag trouwen en wie nu uiteindelijk op de troon belandt: de toeschouwer wil alleen nog maar huiswaarts, weg uit de eindeloze notenbrij die Händel over ons uitstrooit, en die je opeens goed doet begrijpen waarom in Händels tijd het publiek regelmatig de voorstelling even verliet om een versnapering te nuttigen en een praatje met bekenden te maken, om daarna voor een geliefde aria de zaal weer te betreden.

 

 

Vlees noch vis

De regie, in handen van Barrie Kosky, hinkt op twee gedachten en wordt daardoor vlees noch vis: aanvankelijk ziet het publiek zich geconfronteerd met een bloedserieuze benadering van de slechtheid van de menselijke ziel (er wordt zelfs even een incestueuze relatie tussen Agrippina en haar puberzoon gesuggereerd), maar gaandeweg krijgen kwinkslagen de overhand, wordt er met de ogen gerold, malle dansjes opgevoerd en hinkelen er steeds meer hoofdrolspelers met de broek op de enkels over het toneel, wat helaas ten koste gaat van het gitzwarte drama dat zich op het toneel zou moeten voltrekken. Wat is het nu? Een loodzwaar drama of een vaudeville, of beide? Die laatste optie werkt slecht voor het publiek, omdat de teksten maar niet mee willen werken: die blijven onveranderlijk naargeestig en cynisch. Mislukte slapstick in een futloze regie: geen gelukkige combi.

 

 

Het toneelbeeld is, zoals wel vaker in Amsterdam, van een lelijk industrialisme dat ook hier zijn weerga niet kent: een grote bonk aluminium die eindeloos rondjes draait, gordijntjes omhoog doet en weer laat zakken, kortom, een ongetwijfeld ingenieus gevaarte dat echter aan de handeling weinig toevoegt en zelfs volstrekt willekeurig overkomt. Het blok metaal werkt vervreemdend, misschien een bewuste keuze van decorontwerper Rebecca Ringst, maar te veel vervreemding doet het publiek afhaken en belemmert de inleving. De belichting van Joachim Klein is grotendeels een afwisseling tussen wit tl-licht en nog wittere ledverlichting, met als dieptepunt een zó helverlichte scène dat vele toeschouwers de handen voor de ogen moesten doen om hun ogen te beschermen, of ervoor kozen 10 minuten even de ogen te sluiten.

 

 

Uitputtingsslag

Muzikaal koos Händel er dus, als gezegd, voor om vrijwel geen originele muziek te schrijven voor dit libretto, en dat wreekt zich ook bij de zangers. Hoe ze ook proberen hun slechtheid, verraad en lust aannemelijk te maken, als de muziek vrijwel steeds het tegendeel bezingt, is er geen beginnen aan, en na enkele uren leken de zangers het ook op te geven: de beide dames (Agrippina en Poppea) zongen aanvankelijk meer dan uitstekend, maar een zekere muzikale moedeloosheid in het 40e recitatief en aria konden ook zij niet onderdrukken. De Franse mezzosopraan Stéphanie d’Oustrac (Agrippina) begon heel sterk en haar stemgeluid vulde aangenaam en helder de zaal, maar de enorme uitputtingsslag die haar rol is, leek haar uiteindelijk toch te hinderen. Ying Fang (Poppea) klonk heerlijk en fris, maar wist zich duidelijk weinig raad met haar rol, en had van de regie ook heel weinig houvast gekregen, anders dan wat schetsmatige positieaanwijzingen: op geen enkel moment overtuigde haar grote liefde voor Ottone, alles bleef schematisch en afstandelijk, maar nogmaals: de muziek en de regie waren haar vijand. De rest van de cast zong heel behoorlijk, maar zeker niet meer dan dat, deels gehinderd door dezelfde factoren. De Amerikaanse countertenor John Holiday bracht een onvermoeibare Nerone, maar ook zijn rol kreeg geen enkele ontwikkeling mee: hij bleef 4 uur lang de dartelende puber die het allemaal wel best vindt; niets duidt de tiran aan die hij later zou worden. De overige personages waren wel present, maar waren erg braaf en nergens gemeen, laat staan slecht.

 

Academisch

Het Italiaanse barokorkestje Accademia Bizantina heeft, volgens het programmaboek, een ‘filologische’ benadering, en als dat betekent dat het allemaal nogal academisch klinkt, dan klopt dat. Nergens grote gebaren of klankbeelden, maar een ingetogen, haast filosofische benadering van de partituur, die, zoals gezegd, toch echt verre van perfect is en zeker in een enorme zaal als die in Amsterdam, af en toe een handje geholpen moet worden. De violen, die dus volgens Händel voornamelijk unisono moeten spelen, klinken zó bedeesd (bijna con sordino) dat ze vaak wegvallen in de klank van de baskant van het orkest. Hoewel waarschijnlijk op authentieke instrumenten wordt gespeeld komen voornamelijk de zachte kanten naar voren, die de zaal nauwelijks vullen, en zijn er bovendien grote intonatieproblemen tussen strijkers en blazers, zeker met het koper. Dirigent Ottavio Dantone leidt met zachte hand vanaf het (overigens prachtig klinkend en gestemde) clavecimbel, bescheiden en zeer goed in balans, maar je zou willen dat hij met de weinige noten die hij van Händel kreeg toch wat meer vuurwerk zou weten te genereren, en de zaak wat meer zou opzwepen, want van Händels partituur moet je het niet hebben: het is fijn dat er een paar opnamen op Youtube staan, maar in het theater is Agrippina een volstrekt overbodige exercitie, zeker bij een groot gezelschap als DNO, dat zich moet gaan afvragen wat zijn doel op aarde is. We zagen Mahagonny, Innocence, Een lied voor de maan, De theorie van alles en (binnenkort) The Shell Trial (over de klimaatcrisis), maar slechts heel weinig ‘ijzeren repertoire’, en daaronder dan ook nog weinig populaire titels als Fidelio, Roberto Devereux en dus deze Agrippina. DNO probeert naar eigen zeggen ‘te streven naar het juiste evenwicht, met enerzijds nieuwe opera’s die brandende maatschappelijke vraagstukken aansnijden en anderzijds nieuwe producties van het kernrepertoire,’ maar op deze wijze gaat het de boot echt missen.

 

 

Eeuwige muziek

Uitgangspunt van de operakunst zijn namelijk de unieke muzikale meesterwerken, die operaliefhebbers zo zelden in het echt kunnen meemaken omdat er maar weinig operatheaters zijn die ze kunnen opvoeren. Voor grote maatschappelijke thema’s kunnen we een krantje kopen of een praatprogramma aanzetten. Het is de eeuwige muziek van die paar grote genieën die de operakunst tot nu toe 4 eeuwen heeft doen overleven. De rest is bijzaak.

Peter Schlamilch

 

 

Agrippina De Nationale Opera, Libretto Vincenzo Grimani,
Muzikale leiding Ottavio Dantone
Regie Barrie Kosky
Decor Rebecca Ringst
Kostuums Klaus Bruns
Licht Joachim Klein
Dramaturgie Nikolaus Stenitzer
Agrippina Stéphanie d’Oustrac
Nerone John Holiday
Poppea Ying Fang
Claudio Gianluca Buratto
Ottone Tim Mead
Pallante Tommaso Barea
Narciso Jake Ingbar*
Lesbo Georgiy Derbas-Richter*

 

Info & Tickets:

https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/agrippina?gad_source=1&gclid=CjwKCAiAzJOtBhALEiwAtwj8tiJ9FVUDFTZkPMriIvmue_2pxFrkvDYaAjztDNNhlHT18xUN-0-oAhoCgZgQAvD_BwE

You May Also Like

Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek

Napels – Elektra verzuipt in trage tempi

  Nikola Meeuwsen benadert Mendelssohn als fijnzinnige kamermuziek

Wereldpremière Techno IV – Concert voor Piano en Orkest van Karen Tanaka