Een herinnering aan het slotconcert van de Zeister Muziekdagen

Door Wim Markus

 

Gehoord: Zomerfestival Zeister Muziekdagen, Grote Kerkzaal van de Evangelische Broedergemeente, 26 augustus, strijkkwartetten van Wolfgang Amadeus Mozart (KV 575) en Maurice Ravel en het strijkersoctet van Enescu. Slotconcert door Jerusalem Quartet | Viride Kwartet

 

‘Een strijkkwartet bestaat uit 16 snaren die één instrument vormen, waarmee je alle kleuren en menselijke emoties kunt overbrengen op de luisteraar, en daarmee de harten van het publiek bereikt.’  – Alexander Pavlovsky (artistiek leider)

 

 

 

 

Enescu´s Octet klonk wild, gul uitwaaierend en vurig, en we horen een stortvloed aan klanken, waarbij je er goed aan doet om eens speciaal op de middenstemmen te letten: wat een exclusieve uiteenzettingen veroorloven ze zich niet, en hoeveel harmonisch gezien ongewone kleuringen of beter gezegd bijkleuringen nemen we niet waar. En na het gekrioel komt er ineens weer een oplawaai naar boven toe, en hoog fonkelen de stemmen terwijl de dalen grommen. Is Enescu een intuïtief componist? Ja, Enescu is een intuïtief componist die de afgronden tot spreken brengt, en hij geeft soms zelfs zijn ingevingen zozeer het initiatief, dat zij het zijn die de loop van de gebeurtenissen bepalen, en hijzelf kijkt ernaar en grijpt niet in, maar laat de enthousiasmering zich voltrekken.

Want wie bedenkt nu eigenlijk zoiets: het eerste deel zó laten eindigen, namelijk via een apart en speciaal voor de eerste viool hernomen exposé; en het lijkt wel even of er een nieuw stuk begint, maar niets van dit alles: terwijl de melodie zich teder ontvouwt en ruimte vraagt, blijken we gewoonweg betrokken bij een slotpassage waarin de muziek de kans neemt om terug te kijken. En zo eindigt het eerste deel doordat de architectuur ervan net zolang gepolijst is, tot ze ons voor ogen staat; en de muziek berust in dit kalme slot, waarbij ze zichzelf in de stilte terugtrekt.

Dit is een vorm van magie, deze manier van omgaan met tonen is niets meer of minder dan een tover ontlokken aan klanken die niet willen wijken, maar die zoeken en die onderzoeken, net zo lang tot ze zichzelf gevonden hebben. De luisteraar die bij zo’n proces aanwezig is, wordt betrokken bij een tred de diepte in, en hij maakt mee hoe de melodie zichzelf vindt, haar essentie bezingt, om er vervolgens weer uit op te stijgen. De luisteraar vindt het geen probleem om te ervaren dat hij een dergelijk zich voltrekkend proces bijwoont, en hij begrijpt, dat er een objectieve kracht schuilt in deze verwerkelijking.

En hoog gooien de stemmen zich tijdens de muziek de lucht in; ze monteren hun eigen energie zodanig, dat deze een scharnier wordt door middel waarvan ze zich überhaupt kunnen verheffen; en Enescu is daarom als een ingenieur te beschouwen die op zoek ging naar de bron van de zelfredzaamheid van zijn melodieën; en het detecteren van de verschillende varianten ging hem niet moeilijk af, daar hij het bestond, om oog en oor voor de afwijkingen te hebben; deze vorm van toegeven aan iets dat in eerste instantie zelfs op een dood spoor lijkt, blijkt juist een hebbelijkheid te zijn die hout snijdt, en daardoor schreef Enescu een muziek die een speciale gestalte aanneemt, want de bloei werd niet uit de vorming verdreven.

 

                                                                         

 

 

Voor de pauze hoorden we Ravel en Mozart. Is het echt zo dat het Strijkkwartet van Maurice Ravel moeilijker toegankelijk is dan dat van Debussy? Ik had daar tot op nu nooit zo bij stilgestaan, ook al vond ik Ravel in zijn strijkkwartet wèl altijd ongrijpbaarder dan Debussy in het zijne, want misschien wel indirecter en gecompliceerder dan de laatstgenoemde – maar lange tijd dacht ik dat dit een kwestie van mijn perceptie betrof. Maar na vanavond ben ik toch anders gaan denken, en zie ik in, dat Ravels Strijkkwartet inderdaad heel anders en gecompliceerder in elkaar steekt, en dat de Ravelliaanse route werkelijk anders is dan die van Debussy.

Het gaat bij Ravel om een bepaalde gekunsteldheid die als door een wonder in muziek omgetoverd wordt, maar de stigma’s van die transformatie zijn nog steeds zichtbaar, en dat geeft zijn muziek haar unieke charme; we zijn dus in feite bij Ravel niet alleen maar aan het luisteren naar zijn muziek, maar we zitten ook met een mengeling van ontzetting en bewondering het feit zelf van het gemaakt zijn aan te kijken. Ravel is de componist die zich op de integratie stortte van het conceptuele element dat hij niet terzijde kon laten liggen, en daardoor wordt de luisteraar in een wereld ingevoerd die zowel iets van een sprookje heeft, maar daarbij ook iets uitdraagt van het besef, dat het gaat om een sprookje in een werkelijkheid als de huidige, een werkelijkheid als deze, die met dat sprookje niets te maken heeft; en dit wrede weten doordringt zijn muziek, en maakt haar positionering in de realiteit als een expressieve factor voor ons zichtbaar, waardoor we zelfs even de beklemming voelen die kunst te verdragen heeft wanneer deze zich, eigenlijk verkerend in het buitengaatse, desondanks aan de coulissen van het esthetische element overgeeft.

‘Ja, zegt Ravels kunst, zo kom ik er dan uit te zien, en of je me nu bewonderen wilt of niet, dat maakt niet veel uit, want ik ben iets anders dan wat jij denkt dat ik ben; ook al toon ik me soms  behaagziek.’ Door die puurheid en onafhankelijkheid krijgt Ravels muziek een werkelijkheid aangemeten, die we alleen al kunnen aflezen aan de geraffineerde naïviteit van haar stemvoering, waarbinnen de compositie haar respectievelijke modellen betrekt, hetgeen ons toch tot nadenken stemt,  daar een kunst als deze balanceert op de helling die neigt naar het absoluut moderne. We wisten eigenlijk niet dat kunst tot zo’n ongemakkelijke confrontatie in staat is, zodra ze weliswaar bepaalde eigenschappen die op schoonheid wijzen op zich neemt en de hare noemt, zoals de klaarheid van het gevonden beeld, maar dan wel op een manier, die ons vanwege de bewustheid ervan onverwachts een schok toebrengt.

 

                                                                           

 

 

Als openingsstuk van het concert klonk Mozart KV 575. En het publiek had gek genoeg moeite om toegang te vinden tot deze gestolde verbeelding, die uit een maatschappij vandaan komt die al zolang voorbij is, en wat een inspanning kostte het dit publiek wel niet, om de progressie binnen het stuk zelf te kunnen volgen; welke maatstaven en regels moest het publiek zich in een razend korte tijd niet aanleren, om nu juist de weg en de methode die het hier kreeg voorgeschoteld, te kunnen begrijpen.

De eminente beperking die Mozarts muziek zichzelf aanmeet, waardoor ze een rijkdom bevat die juist zichtbaar wordt als men de stilistische begrensdheid ervan onder ogen krijgt, geeft iets aan van het sublieme spelelement van een kunst die geleerd heeft om zich alle overbodigheden te ontzeggen, en die precies daaruit de energie put om zo’n inspanning in de verklanking van schoonheid om te zetten; maar dan wel een schoonheid die niet simpel is, maar één die een heel vormingsproces met zich meedraagt en waaraan alle wendingen afleesbaar zijn die de kunst  moest nemen om te worden zoals ze nu is.

 

 

 

 

En dit blijkt dan de muziek die we te horen krijgen, en waarin een bepaalde volheid zo lijkt te zijn bedoeld van de kant van de componist, dat er tenslotte een door hem tot klank geregen richtsnoer voor ons van over blijft. En die vereenzaamde post glanst nu vanwege het licht dat opgevangen werd en wordt; en je kunt je wel voor dat licht afsluiten – en sommigen uit het publiek deden dat ook, omdat het hun te veel werd – maar dan nog onderga je de intense transgressie die zich in Mozarts muziek voltrekt in de richting van de vorm die ze voor zichzelf kiest. En het publiek ontkomt simpelweg niet aan het bijzondere traject dat door de muziek van Mozart afgelegd wordt teneinde zich überhaupt als een resultaat vast te kunnen zetten, ook als het om iets eenvoudigs gaat, wat in dit Strijkkwartet KV 575 overigens niet het geval is.

Het loopt eromheen, en het bekijkt het van alle kanten, en wellicht kijkt het nog eens, maar het moment komt onvermijdelijk waarop het doorkrijgt wat voor een specimen het precies aanschouwd heeft. En de verbluffende muzikale beleving – waarbij ons bewustzijn door een speciale vergelijkende en overstijgende activiteit wordt geleid, die de passages bij Mozart niet alleen als uiterlijke substanties aan elkaar weet af te meten, maar die ook hun begrepen confrontatie als een onderling proces niet uit de weg gaat – creëert een inzichtelijkheid die zuiverend werkt, hetgeen een bepaalde vreugde oplevert, al was het alleen maar omdat het wel leek, alsof de zwaartekracht zelf, die alles neerdrukt, voor een moment schaakmat werd gezet.

Wim Markus

You May Also Like

Simone Youngs verzadigde Zesde Bruckner maakt indruk bij Concertgebouworkest

Verzorgd spel en voorbeeldige articulatie van pianiste Angela Hewitt

De Saint-Saëns van cellist Nicolas Altstaedt klinkt letterlijk ‘ongehoord’

Borodin Quartet nog altijd een van de beste strijkkwartetten ter wereld