Eigenzinnige Bouchkov levert muzikale topprestatie in het Vioolconcert van Brahms
Concert: Nederlands Philharmonisch Orkest o.l.v. Hannu Lintu. Gehoord: Concertgebouw, 14.00 uur, Amsterdam, 4 juni 2023
Door Wenneke Savenije & Willem Boone
Ook de Finse dirigent Hannu Lintu moest eraan geloven: het verplichte inleidende praatje vooraf, waarmee het Nederlands Philharmonisch Orkest een paar jaar geleden begonnen is bij de aanstelling van chef-dirigent Lorenzo Viotti, popularisator bij uitstek, die inmiddels alweer bezig is ‘zijn’ orkest te verlaten. Hanlu bracht het er charmant vanaf. Hij vertelde interessante dingen over Penderecki’s Threnody (1960), een orkestraal ‘klaaglied’ voor 52 strijkers dat pas in tweede instantie de titel ‘Threnody to the Victims of Hiroshima’ kreeg, omdat dit standaardwerk van de vernieuwende muziek in zijn bonte aaneenschakeling van destijds hypermoderne clusters, klankmassa’s, microtonen, toevalsmuzieken en geavanceerde speeltechnieken, bij het beluisteren zo’n onheilspellende indruk maakt. ‘Als u ervan geniet doen we iets verkeerd’ zei Lintu lachend, waarna hij er met het almaar beter musicerende Nederlands Philharmonisch Orkest in slaagde een glasheldere lezing van het stuk te geven. De uitvoering dwong toch een soort van bewonderend ‘genieten’ af, doordat er meer klonk dan louter ‘noise’: Lintu maakte de briljant uitgekiende structuur van het hectische werk inzichtelijk.
Het was een meesterzet van het Nederlands Philharmonisch Orkest om dit seizoen de in Nederland nog vrij onbekende topviolist Marc Bouchkov (1991) aan te stellen als ‘artist in residence.’ Want zodra Bouchkov, die al in 2012 door de Zwitserse pers werd omschreven als ‘een uitzonderlijk talent’, het concertpodium betreedt kun je verzekerd zijn van instrumentaal en muzikaal vuurwerk van de allerhoogste kwaliteit. Bouchkov groeide op in een muziekfamilie, kreeg zijn eerste vioollessen van zijn grootvader, werd vioolstudent aan de Kronberg Academie en liet zich tenslotte coachen door maestro Eduard Wulfson. Zijn vioolspel is technisch verbluffend virtuoos. Zelfs de lastigste passages speelt hij met een benijdenswaardige instrumentale vrijheid en souplesse. Muzikaal lijkt hij bijna instinctief in contact te staan met de spirituele bron van de stukken die hij uitvoert. Bouchkov heeft een vlijmscherpe visie op de vorm en inhoud van de muziek en voelt feilloos aan waar hij onstuimige, felle of juist heel zangerige en tedere klanken uit zijn instrument tevoorschijn moet toveren om recht te kunnen doen aan de structuur van een partituur. Zijn spel is tegelijkertijd uiterst krachtig, uiterst fijngevoelig en alles daar tussenin. Als een geboren verhalenverteller trekt Bouchkov ten strijde om een werk tot in de kleinste details te analyseren en muzikale betekenis te geven. Pas nadat hij alles doorgrond heeft steekt hij integer en aanstekelijk van wal om de toehoorder te betoveren met zijn spannende ‘verhalen in klank’, waarbij hij zich evenzeer laat leiden door zijn intelligentie als door zijn verbeeldingskracht. En het publiek voelt meteen: hier gebeurt iets bijzonders, hier klinkt betekenis.
Na imposante uitvoeringen van de Vioolconcerten van Korngold en Stravinsky, sloot de Belgische violist (met Russische en Oekraïense roots) zijn residentie af met een spectaculaire uitvoering van het Vioolconcert van Brahms, bij de première in 1879 door dirigent Hans von Bulow omschreven als ‘een werk tegen de viool’, door vioolvirtuoos Wieniawski tot ‘onspeelbaar’ verklaard en door de al even virtuoze Pablo de Sarasate afgewezen omdat hij geen zin had ‘er maar wat bij te staan terwijl de hobo de enige melodie van het concert zou spelen’. Dat laatste sloeg op de hobosolo aan het begin van het Adagio. Naar het schijnt keek het publiek bij de door Brahms zelf gedirigeerde première ademloos toe of de slobberige broek van de slordig geklede componist nu wel of niet zou afzakken. Dat ging ten koste van de bewondering voor solist Joseph Joachim, die Brahms met raad en daad terzijde had gestaan tijden het componeren van zijn ‘Hongaarse’ Vioolconcert. Maar ondanks alle strubbelingen zou het Vioolconcert de geschiedenis ingaan als een van de mooiste concerten die ooit voor de viool werden geschreven. Sir Yehudi Menuhin omschreef het Brahms’ Vioolconcert, dat net als het Vioolconcert van Beethoven wel iets wegheeft van een symfonisch orkestwerk met viool, in zijn biografie Onvoltooide Tijd als ‘zachte klei die tijdens de uitvoering gekneed moet worden.’ In samenwerking met het orkest wel te verstaan, want orkest en solist zijn bij Brahms gelijkwaardige partners. In spannende dialogen met het door de solist opgezweepte orkest, wist Bouchkov onder de heldere en ruimte scheppende leiding van dirigent Lintu de zachte klei van het ruwe notenmateriaal van Brahms’ concert te kneden en transformeren tot een muzikaal betoog van grote allure, waarin melancholieke ernst en strijdlustige onstuimigheid werden afgewisseld met momenten van zangerige tederheid en contemplatie. In het lyrische middendeel liet Bouchkov zijn viool adembenemend teder zingen, waarna hij zich als een muzikale samoerai uitleefde in het ‘Hongaarse’ Rondo. Bij wijze van dansante toegift excelleerde Bouchkov daarna nog in een virtuoos deel uit de Solosonates van Ysaÿe.
Na de pauze speelde het orkest de vijfde symfonie van Shostakovitch en direct het begin was indrukwekkend door de kaalheid die de muziek uitstraalde, soms ook met schrille uithalen in de blazers. Wat Lintu voor aanvang over de compositie van Penderecki gezegd had (‘You shouldn’t enjoy it’) gold in zekere zin ook voor deze muziek, waarbij ‘genot’ waarschijnlijk het laatste was wat Shostakovitch voor ogen stond. De dirigent leidde het orkest zoals een generaal zijn troepen aanvoert: met strakke hand. Imposant was de manier waarop het orkest op de climax van het eerste deel afstevende. Opvallend waren de fluitsolo’s. Het tweede deel ademde een andere sfeer uit met de bekende fanfare-achtige deuntjes waar deze componist zich vaak van bedient. Deze werden al even strak gespeeld. Het derde deel bracht een moment van rust met een diepe, gelaagde strijkersklank en een mooie solo van de hobo. Dirigent en orkest wisten goed de onderhuidse spanning die onder deze ogenschijnlijk rustige muziek lag voelbaar te maken. In het vierde deel trokken de musici alle registers open en op een gegeven moment stond Lintu bijna ‘klapwiekend’ voor het orkest, omdat er overal wat gebeurde. Het was typisch zo’n moment waarbij een dirigent bijna een arm te kort kwam. Ook hier ging zijn eerder geciteerde uitspraak op: er was geen sprake van ‘mooie’ muziek, maar de manier waarop deze gespeeld werd, was indrukwekkend.
Wenneke Savenije & Willem Boone
Info: