Gehoord: 20/4, Waalse Kerk, Amsterdam
Door Wenneke Savenije
‘De menselijke natuur afpellen tot zijn goddelijke essentie helder wordt, gewone bezigheden een spirituele lading geven, aan het meest alledaagse vleugels van de eeuwigheid geven, goddelijke dingen menselijk maken en menselijke dingen goddelijk, dat is Bach’ – Pablo Casals (1876-1973)
Vertrouwen
‘Waarom doe ik dit mezelf aan?’, vroeg celliste Ella van Poucke (1994) zich af aan de vooravond van haar eerste integrale uitvoering van alle 6 Cellosuites van Bach in de Waalse Kerk in Amsterdam. Lichte paniek sloeg toe, ook al heeft ze al haar hele leven op de berucht lastige stukken, die gelijk staan aan de Bijbel voor alle cellisten, gestudeerd. Maar toen besefte ze dat angst eigenlijk een buitenmuzikaal gebeuren is en dat ze op Bach moest vertrouwen en zich volledig op de muziek moest concentreren. Natuurlijk had ze zich goed voorbereid om alle Cellosuites, waarvan ze er op concerten al regelmatig een paar heeft uitgevoerd, uit het hoofd te kunnen spelen. Heel goed zelfs, want Van Pouckes avontuur met de Cellosuites van Bach begon al serieus toen ze als tiener van haar leraar, de cellist Colin Carr, een op het manuscript van Anna Magdalena Bach gebaseerde Bärenreiter-uitgave van de Cellosuites kreeg, die nog 4 andere uitgaves omvatte. Gebaseerd op al dat materiaal, kon Van Poucke haar eigen editie van de Cellosuites maken. Van Poucke: ‘Op die manier had ik voor mezelf een goed referentiepunt gecreëerd, maar met de tijd verandert de manier waarop je die stukken wil spelen voortdurend. Als kind luisterde ik heel vaak naar de opnames van Pablo Casals, maar iemand imiteren heeft geen zin. Later las ik Anner Bijlsma’s boek The Fencing Master, waarin hij o.a. de genoteerde streken in het manuscript van Anna Magdalena analyseert. Dat heeft me geholpen om Bachs Cellosuites vrijer te leren spelen, want Bijlsma maakt in zijn boek duidelijk dat er heel veel variaties mogelijk zijn om een frase te belichten en de meerstemmigheid daaruit naar voren te halen. Dat heeft me creatiever gemaakt, al begint alles natuurlijk met een basisplan waaraan je jezelf vast kan houden. Als je daar comfortabel genoeg mee bent, kun je op het moment suprême variëren door bijvoorbeeld voor andere streken te kiezen. Maar dan moet je wel heel zeker zijn van je zaak.’
Spirituele reis
Van Poucke besloot afgelopen vrijdag dat er gewoon geen ruimte was voor angst, stapte dapper het podium in het hart van de Waalse Kerk op, begon vol toewijding aan de Eerste cellosuite en vergat binnen 5 seconden haar zenuwen. Ze gaf zich over aan Bachs magische noten, die de cello kunnen laten klinken als een meerstemmig ensemble, en begon het hele avontuur, dat voor cellisten gelijk staat aan het beklimmen van de muzikale Olympus, als een spirituele reis te ervaren: ‘Ook al ben ik niet echt gelovig, het voelde bijna aan als een gebed.’ En zo klonk het ook in de goed gevulde maar doodstille Waalse Kerk, waar alle aanwezigen zich kuch-loos lieten meevoeren door Van Poucke’s krachtige, integere en bezielde Bach-spel. Om het geheel voor haarzelf en het publiek behapbaar te maken had Van Poucke de cyclus opgedeeld en steeds twee Cellosuites, met daarna een korte pauze. Het concert begon dan ook al om 19.00 uur en eindigde rond 22.30 uur, waarbij de celliste erin slaagde van het begin tot het eind, zelfs over de pauzes heen, een magistrale spanningsboog vast te houden, zonder de concentratie te laten verslappen. En zonder fouten te maken, want op een mini-slippertje in de Prelude van de technisch meest veeleisende Vierde suitena, dat vermoedelijk weinig mensen is opgevallen, speelde Van Poucke alle Cellosuites niet alleen prachtig maar ook foutloos.
Een stukje geschiedenis
Op een zonnige dag in 1890 slenterde Pablo Casals, een Catalaans jongetje van 13 jaar oud, door de nauwe steegjes van Barcelona. Zijn vader, die hem al piano, viool, fluit en orgel had leren spelen, had die dag de grote droom van zijn zoon waargemaakt: hij had hem zijn eerste echte cello gegeven. Nu waren ze samen op zoek naar tweedehands bladmuziek. Tot dan toe had de muzikale Pablo het moeten doen met een uitgeholde kalebas, voorzien van slechts één snaar, een krul en een toets. Eigenlijk was hij voorbestemd om timmerman te worden, maar omdat hij zoveel succes had met zijn spontane optredens in kloostergangen en cafés, besloot zijn vader de hand over het hart te strijken. Zo kon het gebeuren dat vader en zoon in een tweedehands boekwinkeltje vlak bij de Ramblas stoffige stapels bladmuziek voor cello doorbladerden. Plotseling stuitte Pablo op een bruin schutblad, waarop in zwierige letters geschreven stond: ‘Six Sonates ou Suites pour Violoncello Seul de Johann Sebastian Bach.’ Zijn adem stokte van opwinding en ongeloof. Er werden een paar peseta’s betaald, waarna de kleine Pablo naar huis vloog om te beginnen aan wat zijn grote levenswerk zou worden: het bestuderen, analyseren, spelen en telkens opnieuw interpreteren van de mooiste muziek die ooit voor de cello is geschreven. Twaalf jaar lang stond hij op en ging hij naar bed met de zes cellosuites van Bach. Toen de beroemde Spaanse pianist en componist Isaac Albéniz hem niet lang daarna in café La Pajarera hoorde cellospelen en hoog opgaf van zijn uitzonderlijke talenten, nam de muzikale ontwikkeling van Pablo een hoge vlucht. Op zijn zestiende werd hij kind aan huis in het paleis van de Spaanse koningin Maria Christina in Madrid en op zijn zeventiende gold Casals alom als een volleerd cellovirtuoos en het grootste muzikale talent van Spanje.
Opnames
Maar het zou nog twaalf jaar duren voordat Casals het waagde Bachs goddelijke Cellosuites in het openbaar uit te voeren, en maar liefst 43 jaar voordat hij er zijn legendarische plaatopname van durfde te maken. Die opname uit de jaren dertig van de vorige eeuw geldt nog steeds als een toetssteen voor alle cellovirtuozen ná Casals, en dat zijn er velen, waaronder Paul Tortelier, Pierre Fournier, André Navarra, Janos Starker, Heinrich Schiff, Yo-Yo Ma, Mischa Maisky, en Mstislav Rostropovitsj, die Bachs cellosuites voor het oog van de hele wereld speelde bij de val van de Berlijnse muur, op de herdenkingsbijeenkomst van 9/11 in New York en op de begrafenis van Sir Edward Kennedy. Onder de cellisten van nu namen oa. Stephen Isserlis, Jean-Guihen Queyras, Roel Dieltiens, Steuart Pincombe en Ophélie Gaillard de complete Cellosuites op. In Nederland geldt wijlen Anner Bijlsma als een pionier op het gebied van Bachs Cellosuites, en o.a. Jaap ter Linden, Nadia David, Pieter Wispelwey, Quirine Viersen, Lucia Swarts en Joachim Eijlander hebben integrale opnames op hun naam staan. Siegiswald Kuyken en Sergey Malov spelen de Cellosuitesop de Viola da Spalla. Pieter Wispelwey nam de Cellosuites meerdere keren op en Janos Starker nam ze zelfs vijf keer achter elkaar op, omdat deze stukken de neiging hebben mee te groeien met de ontwikkeling van de uitvoerder én de luisteraar. Ze vormen steeds weer een uitnodiging om aan Bachs hand rond te dwalen door wonderschone landschappen, waarin je steeds nieuwe kleuren, geuren, vertes en horizonnen kan ontdekken.
Het ontstaan
Voor wie en wanneer Bach zijn 6 Cellosuites heeft geschreven is nooit helemaal duidelijk geworden. Maar naar alle waarschijnlijkheid zijn ze ergens tussen 1727 en 1723 ontstaan, toen Bach als kapelmeester in dienst was aan het hof van de muziekminnende vorst Leopold van Anhalt-Köthen, die zelf niet onverdienstelijk viool, viola da gamba en het klavier bespeelde. Bach had er een heel orkest tot zijn beschikking, waarvoor hij o.a. zijn Brandenburgse Concertencomponeerde. Mogelijk bracht het plotselinge overlijden van zijn eerste vrouw Maria Barbara, die stierf terwijl Bach in de lente van 1720 met zijn vorst een bezoek bracht aan het kuuroord Karlsbad in Bohemen, de componist ertoe in deze jaren ook meer abstracte en verinnerlijkte instrumentale werken te componeren, zoals zijn 6 Sonates & Partitas voor viool solo (1720) en Das Wohltemperierte Klavier voor piano solo (1722). Ergens tussen 1717 en 1723 heeft Bach naar alle waarschijnlijkheid ook zijn 6 Cellosuites in Köthen gecomponeerd, mogelijk om de ‘imaginaire polyfonie’ van zijn Sonates & Partitas voor viool solo ook uit te proberen op de cello, een instrument dat in Bachs tijd nog vooral de bescheiden rol van basso continuo instrument vervulde. Of juist omgekeerd, want op grond van een analyse van de stijl van de Cellosuites, lijken ze juist vóór deze ingenieuze vioolstukken ontstaan te zijn. In de Sonates & Partitas voor viool solo wordt de denkbeeldige meerstemmigheid o.a. opgeroepen met akkoorden, arpeggio’s en het toepassen van na elkaar gespeelde onder- en bovenstemmen. Bij de cello met zijn grotere afstanden tussen de snaren en zijn extremere vingerspreiding van de linkerhand ligt dat alles wat gecompliceerder, maar ook in de Cellosuites wordt door Bach voortdurend polyfonie gesuggereerd. Ook deze suites worden gekenmerkt door een enorme variëteit aan speeltechnieken, een grote emotionele lading en een fascinerende interactie tussen de stemmen. Maar vergeleken bij de Sonates & Partitas zijn ze intiemer, verstilder, dromeriger, en misschien daarom nog wel des te mysterieuzer.
Manuscripten
De directe inspiratiebron voor de Cellosuites was waarschijnlijk het virtuoze cellospel van Christian Ferdinand Abel, eveneens in diens van vorst Leopold en behalve cellist ook een uitmuntend violist en viola da gamba-speler. Maar omdat de oorspronkelijke manuscripten van de Cellosuites verloren zijn gegaan, blijft het tasten in het duister. Het overleven van de noten hebben we in de eerste plaats te danken aan het kopieerwerk van Bachs tweede vrouw, Anna Magdalena, die dertien Bach-kinderen baarde (waarvan er zes in leven bleven), heel verdienstelijk zong en daarnaast talloze Bach-handschriften vervaardigde. In 2006 lanceerde de musicoloog Martin Jarvis, zoon van een politie en daardoor zeer vertrouwd met forensisch onderzoek, na langdurige bestudering van het handschrift van Anna Magdalena zelfs dat zij de Cellosuites misschien zélf gecomponeerd zou hebben, een theorie die door de meeste Bach-vereerders, musicologen en cellisten haastig van tafel werd geveegd. Andere bewaard gebleven manuscripten, die in kleine details afwijken van de versie van Anna Magdalena, zijn het handschrift van een organist uit Westfalen, vermoedelijk een leerling van Bach, en de kopie van Johann Peter Kellner, een vriend en leerling van Bach, die later in Grafenrode in Thüringen tot Kapelmeester benoemd zou worden. Deze manuscripten werden na lang speurwerk gevonden door cellist Dimitry Markevitch. De partituur van Pablo Casals was een vrije bewerking van Bachs Cellosuites door de Duitse cellovirtuoos Friedrich Wilhelm Grützmacher (1832-1903), die het er in de tweede helft van de negentiende eeuw op waagde de suites te ‘verfraaien’ met extra akkoorden, versieringen en passages. Tegenwoordig grijpen cellisten liever terug op het manuscript van Anna Magdalena of varianten daarop. Formeel zijn al Bachs Cellosuites gebaseerd op een opeenvolging van oude dansvormen. Ze openen met een improvisatorischePrelude, gevolgd door een rustig ‘voortstappende’ Allemande, een snelle en levendige Courante, een langzame en melancholieke Sarabande, onderhoudende ‘Galanterieёn’ (in de Eerste en Tweede suite zijn dat Menuetten, in de Derde en Vierde suite zijn het Bourrées, en in de Vijfde en Zesde suite Gavottes), waarna alle Cellosuites worden besloten met een wervelende Gigue.
Ella van Poucke als muzikale vrijdenker
In de Waalse Kerk opteerde Van Poucke voor een pure, ingetogen, goudeerlijke en natuurlijk interpretatie van Bachs Cellosuites, waarin hoofd en hart volkomen met elkaar in balans waren. Duidelijk was dat ze zich terdege in de materie heeft verdiept en ook kennis heeft genomen van de manier waarop Bach volgens de barokspecialisten gespeeld moet worden. Maar net als Bach zelf ziet Van Poucke de melodie als een essentieel onderdeel van het geraffineerde lijnenspel van de Cellosuites, en wie de melodieën voluit wil laten zingen vibreert van nature, al is het maar met mate. Hetzelfde geldt voor de variabele keuzevrijheid in boogjes en accenten, streken en vingerzettingen, akkoordbrekingen en dynamische schakeringen, versnellingen en vertragingen. Van Poucke gooide als het ware alle opties door een holistische zeef van pure beleving en goede smaak. Improvisatorische vrijheid en spontane creativiteit bleken essentiële bestanddelen waarmee de celliste subtiel haar oerdegelijke, overkoepelende basisvisie op de structuur van de hele cyclus wist te verrijken, of het nu om het uitlichten van de dialoog tussen bepaalde stemmen, het kleuren van de (gebroken) akkoorden of het verrijken en verdiepen van de sonore klank ging. Gewoon gespeeld op staal omwonden snaren en met een moderne strijkstok, al stamt haar opmerkelijk warm en sonoor klinkende Maggini-cello uit 1620, liet Van Poucke de barokke dansvormen levendig gearticuleerd en in aanstekelijke tempi tot de verbeelding spreken. De innige Sarabandes klonken intiem, filosofisch en soms hartverscheurend weemoedig en droevig, terwijl de uitnodigende Preludes steeds weer deuren openden naar ongekende vertes en nieuwe horizonnen. Het was alsof Van Poucke de afzonderlijke bouwsteentjes, bogen en gewelven van Bachs hemelse structuren op smaakvolle, intelligente en ingetogen wijze inkleurde met haar persoonlijke emoties, zonder daarbij de ogenschijnlijk abstracte essentie van Bach geweld aan te doen. De muziek stroomde energiek en liefdevol voorwaarts, zonder haperingen of aarzelingen. Dat gold zelfs voor de berucht lastige, vermoedelijk voor een vijfsnarig instrument als de viola da spalla of viola pomposa geschreven Zesde cellosuite, die vraagt om hoge duimposities en een rijkgeschakeerd klankenpalet omwille van de orkestrale allure. En het gold ook voor de geheimzinnige en ongrijpbare Vierde cellosuite en voor de ‘scordatura’ gestemde Vijfde cellosuite, de enige waarin de Gigue niet in Italiaanse maar in Franse stijl gecomponeerd is. De betekenis van de muziek won het steeds van de technische moeilijkheidsgraad.
Foto: Simon van Boxtel
Ella van Poucke: ‘De muziek van Bach is complex en toch moet het klinken alsof het uit de uitvoerder stroomt met sereniteit, eenvoud en vrijheid. Er is een bepaalde innerlijke rust nodig om deze muziek uit te voeren. Er zijn zoveel mogelijkheden om deze werken te benaderen en veel daarvan kunnen overtuigend zijn. Net als het schrijven van een dagboek is deze muziek een persoonlijke reis die verschillende fasen toelaat en een persoonlijke stempel achterlaat. Bij een goede uitvoering geeft deze muziek de luisteraars gevoelens van voldoening, hoop en vrede, dankzij het genie van Bach.’ De celliste slaagde in haar missie en het publiek was haar dankbaar. Het klinkende resultaat was een fascinerend samenvloeien van Bachs magistrale intenties ‘Soli Deo Gloria’ en Van Poucke’s bijna religieuze beleving en expressie daarvan. In de Waalse Kerk nam het aandachtig luisterende publiek als vanzelf de toewijding en concentratie van de celliste over en iedereen was diep onder de indruk.
Wenneke Savenije
Info: