Fascinerend Bartok-drieluik in Concertgebouw
Gehoord: Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Ivan Fischer, m.m.v. Zoltán Féjervári, János Balázs en Dénes Várjon, piano. Concertgebouw Amsterdam, 22 april 2022
De site van het Concertgebouworkest had het al over ‘a once in a lifetime event’ wanneer het gaat over het programma van de afgelopen twee avonden met alle drie de Pianoconcerten van Béla Bartók. Daarnaast werd op dezelfde site de Hongaarse soloslagwerker van het orkest, Bence Major, aan het woord gelaten en bij zijn weten waren de genoemde drie concerten nog nooit achter elkaar op dezelfde avond uitgevoerd. Aan het begin van de jaren ’70 werd de uitstekende Nederlandse pianist Theo Bruins uitgenodigd door het Concertgebouworkest om gedurende hetzelfde seizoen de drie Pianoconcerten van Bartók uit te voeren, maar dat gebeurde op meer dan één avond. Hij heeft daarover later verteld dat de stukken technisch dusdanig lastig en veeleisend waren dat ze hem dwongen zijn techniek grondig te herzien. Van de Hongaarse pianist Géza Anda, een vermaard Bartók-interpreet, is bekend dat hij ze op dezelfde avond speelde. Laten we het erop houden dat dit programma zo niet ‘nooit vertoond’ of ‘een première in de geschiedenis van het Koninklijk Concertgebouworkest’, dan toch in elk geval ‘geen dagelijkse kost’ vormt.
Gisteravond waren alle ingrediënten voor een geslaagde avond aanwezig: allereerst een Hongaarse dirigent, Iván Fischer, en drie jonge, Hongaarse solisten. En niet te vergeten een op de toppen van zijn kunnen spelend orkest. Te oordelen naar de vrijwel volle Grote Zaal spreekt Bartók tot de verbeelding. Aan het begin wendde Fischer zich tot het publiek voor een korte inleiding. In uitstekend Nederlands vertelde hij dat Bartók zelf een uitstekend pianist was die de eerste twee van zijn Pianoconcerten live gespeeld heeft (de première van het Eerste pianoconcert vond onder leiding van Wilhelm Furtwängler plaats!), voor het Derde pianoconcert was hij al te ziek en dat droeg hij aan zijn vrouw op. Volgens de dirigent behoren ze tot het meest persoonlijke wat de componist geschreven heeft en zijn ze niet alleen voor solist en orkest, maar ook voor het publiek moeilijk. Bartók was geïnteresseerd in klanken en hij imiteerde meer dan eens het geluid van spechten in zijn concerten, daarnaast had hij een fascinatie voor mysterieuze en zuivere klanken. Fischer beloofde zijn publiek ‘een ongelooflijk fantastische reis.’ In verband met de wisselende orkestbezetting was er tussen het Eerste en het Tweede pianoconcert een kort changement nodig, waarover hij geestig opmerkte dat het publiek ‘ook even rust nodig had.’ Ten slotte benadrukte hij hoe mooi het was dat alle drie de pianisten Hongaars waren en Bartóks muziek als moedertaal ‘spraken’.
De avond begon met het moeilijkste van de drie composities: het Eerste pianoconcert uit 1920. Het is dus al meer dan honderd jaar oud en het klinkt nog steeds modern. Een Engelse encyclopedie schreef een keer treffend over dit stuk: ‘As awkward to play as it sounds.’ De componist gebruikt de piano als slagwerkinstrument en schreef voor dat het overige slagwerk niet op de gebruikelijke plek achteraan het podium, maar rond de vleugel moest worden opgesteld. ‘Hij was zijn tijd ver vooruit door te experimenteren met nieuwe (slagwerk)instrumenten en speeltechnieken, zoals bijvoorbeeld de kenmerkende pizzicato’s in de strijkerspartijen,’ aldus Bence Major. Op internet staat een interview met pianist Vladimir Ashkenazy (die samen met de Hongaarse dirigent Sir Georg Solti en het London Philharmonic Orchestra de integrale Pianoconcerten voor Deccca opnam) naar aanleiding van een live-uitvoering van het Tweede pianoconcert in Nieuw Zeeland in 1983 (Zie https://www.nzonscreen.com/title/ashkenazy-in-concert-1983 voor een integrale uitvoering!).
Hierin vertelt hij wetenswaardige zaken over dit repertoire: het Eerste pianoconcert noemt hij ‘een barbaars stuk, nog vreemder dan het Tweede pianoconcert.’ Hij benadrukt wat veel van zijn collega’s in interviews over deze concerten vertellen: ze zijn heel moeilijk uit te voeren en het is lastig om ze te repeteren met orkest en dirigent. In het Eerste pianoconcert komen veel dissonanten voor en voor de solist is nauw samenspel moeilijk doordat hij soms vanwege de decibellen niets hoort… De componist kreeg nogal wat kritiek op deze ‘eersteling’, waarvan de belangrijkste luidde dat het ‘te ontoegankelijk’ voor solist, orkest en publiek was. Hij beloofde daarop een ‘eenvoudiger concert te zullen schrijven,’ dat werd het Tweede pianoconcert en over deze opzet zei dirigent Fischer in zijn inleiding dat die opzet ‘mislukt’ was.
De solist, Zoltan Féjervári, was uitstekend. Hij wist te voorkomen dat zijn spel alleen in percussief gehamer ontaardde, bij hem hoorde je wat het spel van de componist kenmerkte: de spreekwoordelijke ijzeren vuist/hand in een fluwelen handschoen. Tijdens het eerste deel kon je je inderdaad voorstellen dat de solist ervoer wat Ashkenazy vertelde: op sommige momenten hoorde je ‘niets’. Het orkestspel onder de inspirerende leiding van dirigent Fischer was fantastisch. Bartók zei zelf meer dan eens over zijn Pianoconcerten dat ze ondanks de prominente pianopartijen ‘beslist geen composities voor piano met begeleiding van orkest’ waren. Hij benadrukte de ‘absolute gelijkwaardigheid tussen solo-instrument en orkest.’ Het is daarom belangrijk om dit programma niet af te doen als een mindere prestatie voor het orkest dat ‘slechts drie pianoconcerten hoefde te begeleiden.’ Ook van het orkest vergen deze stukken het uiterste en op dit gebied leverde het topprestaties. Zowel in het eerste als in het derde deel viel het orkestspel op door een geweldige drive en de dialoog met de slagwerkers in het tweede deel was fascinerend. Dankzij de inleiding van Fischer hoorde je nu direct aan het begin van het tweede deel de muzikale imitaties van een specht. Het is te hopen dat deze uitvoeringen uitgegeven worden op het label KCO!
Hierna volgde er een kort changement, waarbij niet de slagwerkers, maar vooral de koperblazers rondom de vleugel opgesteld werden. Het Tweede pianoconcert mag dan een minder woest stuk zijn dan zijn voorganger, het is daarom nog geen voorbeeld van ‘easy listening’. Ook dit stuk is opwindend, zeer fysiek, soms ‘gek’ en vereist van alle partijen een grote virtuositeit. Het interessante van de musici in de concertzaal zien is dat je dan pas opvalt dat het lange eerste deel een dialoog tussen de piano en koperblazers is, waarbij de strijkers in het geheel niet aan bod komen! In het eerder genoemde interview vertelde Ashkenazy over het tweede deel dat dit een muzikale verklanking van ‘angst’ is, zeker in het beruchte Presto-gedeelte. Of er sprake is van angst blijft een subjectieve vraag, maar de muziek komt desolaat en kaal over en zou als filmmuziek bij een dramatische film kunnen dienen. Opvallend was ook hoe anders het orkest klonk toen de strijkers zich in het klankbeeld mengden. De solist, János Balázs, was zeer vaardig en had geen moeite met de veeleisende solopartij. Hij beschikte over een ongelofelijke techniek en zijn toon was niet persé luid, maar zeker kernachtig. Toch miste ik bijvoorbeeld in het woeste derde deel de scherpe randjes waar deze muziek ook om vraagt en die zijn collega Féjervári zo overtuigend bracht. In het tweede deel klonk het Prestovederlicht, bijna als een windvlaag, waardoor het iets van de opwinding of het eerder beschreven gevoel van angst miste. Zijn spel klonk daar net iets te beheerst en gepolijst.
Ten slotte volgde het Derde pianoconcert, Bartóks zwanezang die qua karakter vergelijkbaar is met het laatste Pianoconcert van Mozart. Ook in dat geval kijkt de componist op bijna milde en geresigneerde manier terug en straalt de muziek een en al lyriek uit. Solist Dénes Várjon speelde zijn partij helder en in het aangrijpende tweede deel onsentimenteel. Het begin van dit deel zou opnieuw als muziek bij een film kunnen dienen. Interessant genoeg is de tempo-aanduiding ervan ‘Andante religioso’, terwijl van Bartók bekend is dat hij niet religieus was. Het laatste deel was bijna Mozartiaans van eenvoud, al is er sprake van enige vurigheid in de laatste maten die de zieke componist niet meer kon voltooien (deze werden door zijn leerling Tibor Serly voltooid).
Aan het eind volgde een langdurig applaus, waaruit bleek dat het publiek een onalledaags en fascinerend programma als dit gewaardeerd had.
Willem Boone