Fesztivál Akadémia Budapest – The Festival with Love
Gehoord: 14-19 juli 2023, Boedapest, Grote Zaal Liszt Academie e.a. locaties
Door Willem Boone
Het openingsconcert van de Festival Academy Budapest vond plaats in de Grand Hall van de Liszt Ferenc Academy of Music, waarschijnlijk de mooiste zaal waar gemusiceerd werd. Deze zaal was het kloppende hart van het kleurrijke festival, dat met veel fantasie, smaak en plezier geprogrammeerd was door Barnabás Kelemen en zijn vrouw Katalin Kokas en tien dagen lang van Boedapest een internationale muziekstad maakte. Onder de musici bevonden zich veel Hongaren, maar ook topmusici als cellist Kian Soltani en de violiste Vilde Frang maakten er hun opwachting. De Hongaren schrikken niet terug voor stevige programma’s, want dat van het eerste concert bevatte zoveel muziek dat je even vreesde voor een misverstand. Het leek met het Tripelconcert van Beethoven, de Sinfonia concertante voor viool en altviool van Mozart, Brahms’ Dubbelconcert en een concertaria met obligaat piano van Mozart plus Beethovens Zevende symfonie op genoeg materiaal om twee avonden mee te vullen. Toch bleek het wel degelijk om een en hetzelfde concert te gaan. Het was door steeds andere solisten en dirigenten wat wisselend van kwaliteit. Allereerst klonk Mozarts Sinfonia Concertante, een van zijn meest diepzinnige stukken, zeker in het langzame deel. Daarnaast is het helaas de enige compositie waarin hij de altviool een solistische rol geeft. Het Concerto Budapest speelde in kleine bezetting, zonder dirigent. Violist András Keller leek zich niet helemaal op zijn gemak te voelen en produceerde een wat schelle toon op zijn instrument. Ook altvioliste Katalin Kokas kwam door de onrustige bewegingen tijdens haar spel niet optimaal overtuigend over. Het orkest speelde daarentegen gloedvol. Daarna stond van dezelfde componist de aria Ch’io mi scordi di te KV 505 op het programma. Daarin schrijft Mozart een obligate en substantiële rol voor piano voor. Sopraan Megyimórecz Ildikó beschikte over een krachtig, maar ook wat eenzijdig stemgeluid en dirigent Sunwook Kim had aan de piano subtieler kunnen klinken.
Tripelconcert
Interessant genoeg wisselde sommige musici van rol: violist Keller trad tijdens Beethovens Tripelconcert als dirigent op en dat deed hij uitstekend. Hij leidde het in grotere bezetting spelende orkest op strakke wijze. De drie solisten, artistiek leider en violist Barnabás Kelemen, cellist Narek Hakhnazaryan en pianist Shai Wosner waren aan elkaar gewaagd. De pianist vatte zijn partij duidelijk als die van een primus inter pares op en trok de aandacht niet met overdreven vertoon naar zich toe. Het korte tweede deel vormde een aangenaam rustmoment en de coda van het afsluitende Rondo alla polacca werd licht en snel gespeeld. Het publiek, dat overigens uit alle leeftijden bestond, reageerde met ovationeel applaus. Daarna volgde opnieuw een wissel: Kelemen trad nu als dirigent bij Brahms Dubbelconcert, dat je maar weinig in concertzalen hoort, aan. Of hij in deze rol net zo overtuigend als die van violist is, staat te bezien, maar hij opteerde in elk geval voor een ‘ruige’ uitvoering en hij wist het orkest met de priemende gebaren van zijn baton tot onstuimig spel te verleiden. De solisten, violiste Clara-Jumi Kang en cellist Laszló Fenyo, waren uitstekend en vonden elkaar in een eensgezinde visie. Ook het derde deel was wervelend van karakter, waarbij de twee solisten voor momenten van intimiteit zorgden. Kelemen is een musicus en artistiek leider met veel energie die gedurende vrijwel alle concerten die ik bijgewoond heb met niet aflatend enthousiasme het publiek in het Hongaars en Engels welkom heette om de te spelen stukken en de musici aan te kondigen. Dat is wat je noemt een voorbeeld van optimale betrokkenheid!
Alsof dit alles nog niet genoeg was, besloot het orkest met Beethovens Zevende symfonie, opnieuw onder leiding van Keller. Het eerste deel was energiek, maar soms ook wat massief van karakter. In het tweede deel bleek opnieuw dat hij op strakke wijze het orkest leidde en dat hij goed is in ritmisch sterk spel. Hij wist de onderliggende puls mooi hoorbaar te maken. In het derde deel frappeerden de dynamische schakeringen in het pianissimo en het vierde deelwas als zo vaak woest, al waren er rustmomenten. Het blijft ook na zoveel jaar onthutsende muziek die niet voor niets door Wagner ‘de apotheose van de dans’ genoemd werd. Gedurende de hele avond was het opvallend hoe enthousiast het publiek tijdens dit festival reageerde op de musici met ovaties, ritmisch geklap en gescandeer! Wat kennelijk ook normaal is en wat veelvuldig gebeurde: toehoorders die soms duidelijk zichtbaar met hun mobiel delen van het concert filmden…
Schubert
Het aardige van dit festival is dat het alle vormen van muziek combineert, dus naast symfonische muziek klonk er ook regelmatig kamermuziek. De tweede avond, eveneens in de grote zaal van de List Academie, bevatte de laatste categorie en het ging daarbij wederom om een lang programma. Als extra werk klonk er aan het begin een Koorwerk van Schubert voor 8 zangers met begeleiding van 2 celli, viool, altviool en contrabas. Deze instrumenten zorgden voor een mooie, sonore en donkere begeleiding. Kort voor het eind kwamen er nog 20 zangers binnen, waarschijnlijk studenten zang tijdens dit festival. Daarna volgde het Tweede Pianotrio van Schubert, aan wie dit programma grotendeels was gewijd. Zoals zo vaak het geval is tijdens festivals, bestond het uitvoerend ensemble uit een gelegenheidscombinatie: pianist Sunwook Kim, violiste Clara-Jumi Kang en celliste Dóra Kokas. Dat kan tot magische resultaten leiden, maar het kan ook voor een niet optimale balans zorgen. Wat mij betreft vormden deze drie musici geen hechte eenheid: de pianist ging in het eerste deel nogal voortvarend te werk, terwijl de twee strijkers wat timide overkwamen. In het ontroerende tweede deel was het spel van de pianist wat nuchter. In het derde deel was het spel van de musici wederom kundig, maar er ontbrak een bepaalde tederheid en er zou meer verwondering in de frasering door kunnen klinken. In het vierde deel speelden zij de originele versie van Schubert, waarbij soms de diverse motieven door elkaar lopen (In de herziene versie komen deze beter tot hun recht!). De musici konden niet voorkomen dat de componist juist in dit deel moeilijk aan zijn eind kan komen en dat de muziek nogal repetitief is.
Na de pauze speelde Kelemen en János Balázs het langzame deel uit de eerste vioolsonate van Brahms. De violist speelde met een mooie toon en de pianist greep diep in de toetsen. Het was een voorbeeld van twee musici die naar elkaar luisterden. De Hongaarse dans die daarop volgde werd op nogal zigeunerachtige wijze gespeeld. Eensgezind waren ook de pianisten Klára Würtz en Shai Wosner in hun uitvoering van het Rondo in A D 951 voor piano vierhandig van Schubert. Zij lieten zich niet verleiden tot al te dromerig spel dat een bepaalde kern hield. De bassen (gespeeld door Wosner) waren helder en zorgden voor een mooie zwevende beweging. Het leek er zelfs op alsof er maar één pianist speelde!
Würtz begeleidde daarna twee zangers in liederen van Schubert, in beide gevallen ging het om studenten aan de Belá Bartok Academy. De tenor die Der Atlas zong (helaas weet ik zijn naam niet, aangezien er in het programmaboek een sopraan aangekondigd stond!) moest zijn stem nogal forceren, terwijl de tweede zanger, Artúr Szeleczki, over een mooi, beschaafd timbre beschikte.
Als laatste werk volgde een ander bekend kamermuziekwerk, het beroemde Forellenkwintet. De bekende violist Augistin Dumay die hieraan mee had zullen werken, was helaas verhinderd doordat hij zijn been gebroken had en werd door Kelemen vervangen. Wat vooral opviel, was het spel van pianist José Gallardo, dat naar mijn idee te ‘briljant’ voor dit intieme kamermuziekwerk klonk. Hij wist het ensemble niet tot een homogeen geheel te kneden. Soms was zijn spel ook te luid, zoals in het derde deel. In het tweede deel namen niet alle musici genoeg tijd om te zingen, al gold dat niet voor cellist Narek Hakhnazaryan en contrabassist Zsolt Fejérvári. Het spel van de violist was bij vlagen onzuiver.
Het probleem van de disbalans bleef tot het eind toe spelen: het was een briljante uitvoering, waarin helaas wat te weinig ‘Weense Gemütlichkeit’ doorklonk. Het publiek reageerde niettemin buitengewoon enthousiast.
Bartok & Lakatos
De derde dag had weer een heel ander karakter en begon met een uitvoering van Bartoks 44 duo’s voor twee violen, ditmaal niet door dezelfde musici gespeeld, maar door 23 kinderen, die beurtelings samenspeelden met (alt)violiste Katalin Kokas, echtgenote van Barnebas Kelemen en mede-artistiek leider van dit festival. Soms nam Kelemen zelf een aantal van deze duo’s voor zijn rekening. Hoewel deze stukken waarschijnlijk interessanter zijn als studiemateriaal dan als luisterstof, was het hartveroverend om de jonge en talentvolle kinderen te zien spelen. Ook hier reageerde het publiek, dat grotendeels uit trotse ouders bestond, enthousiast door na elk duo te klappen, waarbij er uiteraard naar hartenlust gefotografeerd en gefilmd werd.
Het avondprogramma begon met Bartoks Vierde strijkkwartet door het Kelemen Quartet. Het is bewonderenswaardig dat Kelemen en Kokas naast al hun werkzaamheden tijd vinden om zo’n moeilijk genre als strijkkwartetten te beoefenen. Je vraagt je af waar ze de tijd vandaan halen om dat naast hun carrières als solist, docent en organisatoren van zo’n uitgebreid festival te doen. Daar komt nog bij dat de strijkkwartetten van Bartok bepaald geen gemakkelijke kost vormen. Het concert begon wat later, doordat de musici van diverse repetities moesten komen. Het eerste deel werd woest gespeeld, het tweede deel was daarentegen etherisch, ongrijpbaar en geheimzinnig en in het derde deel klonken natuurgeluiden die deden denken aan het gekwetter van vogels, zoals Bartok dat ook al gebruikte in zijn Pianosuite Im Freien (Nachtmusik). Het vierde deel bestond uit louter getokkel op de snaren, soms met felle accenten en in het slotdeel klonk dezelfde bezetenheid die ook het openingsdeel kenmerkte. Dit strijkkwartet, althans het eerste deel ervan, kwam later tijdens de ‘Outdoor ‘Fusion’ Party with stars’ nog een keer terug, toen het kwartet dit speelde met op de achtergrond slagwerker Borlai Gergi. Het zorgde er in elk geval voor dat Bartoks muziek nog obsederender klonk. De ‘echte’ star tijdens deze ‘Party’ was wat mij betreft zigeunerviolist Roby Lakatos met zijn ensemble. Deze van oorsprong Hongaarse violist maakte naam door lang in een restaurant in Brussel te spelen, waar hij opzien baarde en door diverse grote klassieke musici opgemerkt werd. Inmiddels is Lakatos een gevestigde naam die met zijn ensemble de were4ld rondreist. Zijn spel is zeer virtuoos, maar hij is niet alleen uit op epateren met virtuoos vertoon. Hij kan ook, wanneer de muziek daarom vraagt, heel ‘smachtend’ spelen. En ook de leden van zijn ensemble, zoals de pianist en de bespeler van de cimbaal, zijn in staat tot dezelfde verbluffende hoogstandjes. Het was jammer dat het optreden van Lakatos relatief kort was, want het smaakte absoluut naar meer.
Kurtag
Ook de volgende dag was er een raakvlak met het Vierde strijkkwartet van Bartok in de vorm van een masterclass met componist Gyorgy Kurtag. Ik dacht dat het misschien om een misverstand ging in verband met zijn hoge leeftijd (96!). Bij binnenkomst in de zaal zat de componist inderdaad op het podium, aan een normale piano, een exemplaar waarop hij vaak met zijn overleden vrouw Martá speelde en waarvan op YouTube diverse filmpjes te vinden zijn. Het Kelemen Quartet speelde allereerst –net als de avond ervoor – het volledige Vierde strijkkwartet, waarbij Kurtag na het tweede deel hoogstens goedkeurend knikte en na het slot ‘bravo’ riep.
Het ensemble verdient alle respect door zich zo kwetsbaar op te stellen, nota bene nadat het dezelfde compositie de avond ervoor op indrukwekkende wijze gespeeld had. Er was zeker kwetsbaarheid nodig om een masterclass bij Kurtag te volgen, want ondanks zijn hoge leeftijd en broze verschijning bleek zijn geest nog onvoorstelbaar scherp te zijn. Werkelijk geen enkel detail ontging hem en hij toonde zich een veeleisend leermeester. Gelukkig gaf hij de masterclass in het Engels, dat in het begin nog aarzelend overkwam, maar gaandeweg verwoordde hij zich steeds beter in deze taal. Op de schaarse momenten dat hij terugviel op het Hongaars, was er een tolk aanwezig die zijn opmerkingen direct in vloeiend Engels vertaalde. Wat er daarna volgde was een bijna drie uur durende les, die alleen nog maar over het eerste deel ging! In het begin hamerde Kurtag op het belang van de onderliggende ritmische motieven en clusters, verder sprak hij vaak over subito piano. Met bijna chirurgische precisie ontleedde de hoogbejaarde componist dit complexe eerste deel. Wanneer dat nodig was, illustreerde hij met voorbeelden op de piano. Aan het begin van zijn analyse haalde hij Kodaly aan die over dit eerste deel zei dat het ‘mysterieus’ was. Zijn opmerkingen waren soms behoorlijk kritisch: zo zei hij tegen primarius Kelemen dat deze ‘de klank niet moest forceren’ en ‘Wees niet te actief (met bewegingen), anders word je je niet bewust van het leitmotiv van het stuk’, of ‘Je hoeft niets te doen, maar luister!’, ‘Forceer niet, maar luister, zodat je het hoort’. Bij een lang akkoord liet hij het achtereenvolgens forte dolce, forte dolcissimo spelen, vervolgens moest het kort klinken en resoneren: ‘Niet ‘èk’ (een soort kik), maar ‘mmmmm.’
Ook gebruikte hij beelden: zo zei hij een keer: ‘It’s like atomic energy’ Bij een nieuw element, waarbij de cello een tegenstem moest spelen maande hij de celliste van het kwartet: ‘Let it explose!’ en toen ze het speelde, reageerde hij direct met: ‘Dat is niet genoeg! Je zou niet luid moeten spelen, de anderen moeten je niet overstemmen!’ Even later merkte hij droog op: ‘Misschien ben ik doof, maar ik hoor niet wat je doet’ om vervolgens de aandacht te vestigen op een ritmisch patroon dat naar zijn mening zelfs in de beste cd-versies niet te horen was. Voorts besteedde hij de aandacht aan stemmen die elkaar herhalen, hij liet de altvioliste een aantal keer hetzelfde ostinatomotief herhalen: ‘Dit zou je honderden keren moeten doen zonder saai te worden!’ en toen ze het begon te spelen, volgde er al snel: ‘Nee, je klinkt een beetje ongeduldig’ Hij was tenminste even streng tegen de andere spelers, tegen de tweede violist: ‘Je laatste noot verdwijnt steeds’, tegen de eerste violist: ‘Je klinkt te gehaast!’ Op een gegeven moment liet hij herhalingen als langzame pizzicati spelen om vervolgens te adviseren: ‘Je moet er elke dag aan werken en elke dag wat sneller worden.’ De leden van het kwartet lachten af en toe, maar ik kan me voorstellen dat het lachen je op een gegeven moment wel vergaat. Ik vroeg na afloop aan de tweede violist of ze niet ‘doodsbang’ waren om voor zo’n strenge leermeester te spelen, hij antwoordde dat ze dat de eerste keer wel geweest waren, maar dat ze inmiddels wel aan zijn manier van lesgeven gewend waren. Na afloop bleef de oude componist nog een tijd zitten om bewonderaars te woord te staan die of met hem op de foto wilden of hun partituur door hem wilden laten signeren.
Museumconcerten
De volgende dag vonden de concerten in een aantal musea plaats: het eerste in het Geraldine -Auguszt Confectionery at the Museum Garden: celliste Dorá Kokas en percussionist Szabolcs Joó speelden een moderne compositie van Caroline Shaw: Boris Kerner. Een bijzondere combinatie, die mooi ruimtelijk klonk. Vervolgens speelden Kelemen, altviolist Adrien La Marca en celliste Iseut Chuat en fluitist Jacques Zoon het Fluitkwartet nr 1 in D KV 285 van Mozart. Het is misschien niet zijn grootste meesterwerk (van Mozart is bekend dat hij niet van fluit hield), maar het werd betoverend mooi gespeeld door fluitist Zoon. Zijn ongelofelijke pure toon was ronduit magisch. Het volgende optreden vond plaats in het Frans Liszt Museum: het Pianotrio van Ravel door pianiste Klara Würtz, violist Hagai Shaham en cellist Christian Pierre La Marca. De piano van Würtz was aanwezig, maar trad niet op de voorgrond. In het tweede deel lieten de musici het vuur hoog oplaaien en bouwden zij de climaxen goed op. In het langzame derde deel zetten de drie musici ieder op hun beurt prachtig in en speelden zij deze muziek op de goede manier ‘koel’. Het slot was imposant en Würtz ontpopte zich hier alsnog als een tijgerin. Het optreden in het House of Terror Museum heb ik maar deels gehoord: een strijkkwartet (Boris Brovtsyn, Katálin Kokas, Barnabas Kelemen en Dorá Kokas) speelden tweede delen uit het Achtste kwartet van Shostakovich, dat extra schrijnend overkwam door de omgeving: zij speelden op een balustrade boven een levensgrote tank. Het voegde aan de muziek – die al uitermate desolaat van zichzelf is – een zo mogelijk nog wrangere dimensie toe.
In het House of Music Hungary speelden allereerst drie talentvolle jonge violisten, vervolgens kwam er een ensemble met jonge cellisten die samen met topcellist Kian Soltani en Dorá Kokas Violoncelles, vibrez! van Giovanni Sollima uitvoerden, waarbij vooral Soltani met de van hem bekende vervoering speelde, Dorá Kokas bleef daar enigszins bij achter.
Het volgende optreden vond plaats in het Museum of Fine Arts en dat was ongetwijfeld een fraaie locatie, maar voor kamermuziek was deze niet geschikt, omdat alle optredens in de slechte akoestiek met enorme nagalm ten onder gingen: Jacques Zoon speelde wederom prachtig de Partita voor fluit in A BWV 1013 , maar alle nuances gingen in de over-akoestische zaal volledig verloren. De overige musici, pianisten Dénes Varjon en Izabella Simon, verging het niet beter, in een andere ruimte, maar met een even hinderlijke nagalm in Koraalvoorspelen van Bach/Kurtag en de zelden gehoorde cyclus Bilder aus dem Osten van Schumann. Als laatste trad cellist Miklós Perényi met pianist Dénes Varjon op in Brahms Eerste cellosonate. Perényi speelde prachtig met een fraaie, diepe toon en de pianist stelde zich bescheiden op. Samen kwamen ze tot een mooie, bijna ‘herfstige’ opvatting. Het was echt heel erg zonde dat zij niet in een kleinere ruimte speelden, want daar zouden de nuances in het spel van de cellist veel beter tot hun recht gekomen zijn. Vooral het laatste deel ontaardde nu in een bijna niet te ontwaren brei.
L’histoire du soldat
Het laatste concert dat ik bijwoonde, werd weer in de grote zaal van de Liszt Academy gegeven. Het begon op onorthodoxe wijze met een uitvoering van Stravinsky’s L’histoire du soldat, in de versie met recitante en acteurs. Ik moet zeggen dat het mij niet echt kon bekoren doordat het verhaal lang duurde en doordat de choreografie/mise en scène nogal voorspelbaar waren, waardoor het geheel niet blijvend wist te boeien. Aan de andere kant was de keuze voor dit stuk een ander bewijs voor de avontuurlijke programmering van dit festival, die niet alleen voor bekend repertoire koos.
Na de pauze volgden nog twee symfonische werken: allereerst de Tweede Romance voor viool en orkest van Beethoven, waarbij solist Hagai Shaham weliswaar met een zoetgevooisde, maar ook enigszins geknepen toon speelde. Ten slotte kondigde Barnebas Kelemen Mozarts Pianoconcert nr 23 in A KV 488 aan en zo stond het ook in het programmaboek vermeld. De musici speelden echter een ander pianoconcert in A van Mozart, nl nr 12, KV 414, dat korter is en dat zonder blazers gespeeld werd. Het spel van Solist Shai Wosner maakte een wat ongedurige indruk, waarbij vooral zijn linkerhand in het eerste deel soms te luid klonk. In het Tweede deel bleek hij wel degelijk in staat te zijn om delicaat te spelen, maar in het Derde deel deed zich hetzelfde euvel als in het begin voor. In zijn toegift, Schuberts Hongaarse melodie, werd eveneens ontsierd door accenten in de linkerhand die uit de toon vielen. Bij mijn vertrek waren er nog vier dagen te gaan. In het septembernummer van De Nieuwe Muze volgt nog een uitgebreid verhaal van Wenneke Savenije over Boedapest en dit bijzondere muziekfestival.
Willem Boone
Foto’s: Lisa Bor, Wenneke Savenije e.a.
Info:
https://fesztivalakademia.hu/en/