Florian Verweij: groot talent aan de piano
Gehoord: Kleine Zaal, Concertgebouw, Amsterdam 12 april 2023
Door Willem Boone
De jonge Nederlandse pianist Florian Verweij maakte vorig jaar tijdens de voorrondes van het Liszt Concours in Utrecht al indruk, terwijl de omstandigheden toen niet bepaald ideaal waren. Die vonden namelijk zonder publiek plaats als gevolg van de zoveelste lockdown. Gelukkig werden deze voorrondes online uitgezonden, maar het geluid liet – althans via mijn laptop – nogal te wensen over. Des te opmerkelijker als iemand dan je aandacht weet te vangen en dat deed deze pianist. Wat vooral imponeerde, was zijn frasering. Hier was niet iemand aan het woord die primair de aandacht op virtuoze hoogstandjes vestigde, maar iemand die ook in moeilijke transcripties van Schubert-liederen vooral muziek maakte. Geïntrigeerd lichtte ik zijn doopceel en toen ik bij zijn leraren de naam van de door mij zeer bewonderde meesterpianist Naum Grubert zag staan, werd er direct veel duidelijk. In het spel van Verweij klonk namelijk de fraaie frasering van de leermeester door. Zeer tot mijn ongenoegen werd eerstgenoemde niet tot het concours toegelaten, een onbegrijpelijke omissie (net als bij collega-pianist Nikola Meeuwsen), want hier ging het nou net om twee jonge pianisten die niet aan het standaardprofiel beantwoordden dat de jury van genoemd concours kennelijk voor ogen had. Het ging om aanzienlijk meer: niet alleen maar virtuozen, maar pianisten die muziek maken, zelfs in soms triviale stukken van Liszt. Gelukkig laten beiden sindsdien wel regelmatig van zich horen en gisteravond beleefde Florian Verweij zijn debuut in de Kleine Zaal van het Concertgebouw. Het moet hem ongetwijfeld goed gedaan hebben om voor een uitverkochte zaal te spelen.
Hij begon zijn recital op serene wijze met de Arabeske van Schumann. Hoe ‘eenvoudig’ dit stuk in pianistisch opzicht ook mag zijn, het was toch een ‘riskante’ keuze. Net als bij de Kinderszenen gaat het om muziek die uit weinig noten bestaat, maar daarmee moet je wel direct de goede sfeer neerzetten. Dat lukte uitstekend: de verstilling kwam door het geconcentreerde spel van de pianist goed over en het mooiste was de coda. De Amerikaanse pianist Jonathan Biss (die een grote voorliefde voor de muziek van Schumann koestert) zei ooit: ‘Schumann is op zijn mooist als hij zich alleen waant.’ Dat lijkt een vreemde uitspraak, want wat weten we van de ontstaansgeschiedenis van de meeste van zijn stukken? Waarschijnlijk was hij helemaal niet alleen en omgeven door een schare kinderen en zijn echtgenote, die ongetwijfeld zijn aandacht opeisten. Je kunt je echter wel een voorstelling maken van het idee dat hij zijn meest intieme gedachten aan de piano toevertrouwde en daarin ‘alleen’ was in die zin dat er zich niets anders tussen hem en de muziek bevond. De coda van deze Arabeske is daar een voorbeeld van: het is hartveroverend in zijn eenvoud en doet in een meer geserreerde vorm denken aan het naspel van de piano in het laatste lied van Dichterliebe. Verweij gaf hier opnieuw een voorbeeld van de fraaie manier waarop hij fraseert. Daarna volgden de Drie Fantasiestücke opus 111 van dezelfde componist, waarbij het eerste koortsachtig van karakter was en vooral het alter ego Florestan van Schumann toonde. Maar ook met Eusebius, de meer ingetogen en introverte kant had de pianist affiniteit. Er sprak rust uit zijn spel dat overal verzorgd klonk. De razend lastige Toccata opus 7 speelde hij gelukkig niet in een te snel tempo, zoals je het nogal eens hoort. Zijn benadering was vooral lyrisch van karakter, hoewel niet zonder kracht. Het ging hier opnieuw om een ‘riskant’ stuk, dit maal vooral in technisch opzicht: menig pianist heeft het met verkrampte handen opzij gelegd, maar daar was nu gelukkig weinig van te merken.
Met de Estampes van Debussy kwamen we in een andere klankwereld terecht: opvallend was de heldere klank die niet ontaardde in wazigheid, die soms doorgaat voor een impressionistische ‘benadering’. Het eind van Pagodes was fraai met een zwevende rechterhand boven kalme akkoorden in de linkerhand. Mooi was ook de manier waarop Verweij terugnam na de fortes in La soirée dans Grenade. Zijn klank bestond als het ware uit diverse lagen, wat deze muziek een meerdimensionaal karakter gaf. In Jardins sous la pluie frappeerde de doorgaande beweging.
Na de pauze stond er louter Russische muziek op het programma, allereerst van Tschaikovski. Ik houd van zijn muziek, zelfs van zijn ‘zwakke’ muziek, zoals bijvoorbeeld het Tweede pianoconcert of de Concertfantasie voor piano en orkest, maar ik heb moeite met zijn ‘zeer zwakke’ muziek, zoals de Manfred-symfonie, de Ouverture 1812 en de tijdens dit recital uitgevoerde Grande sonate voor piano in G opus 37. Wat deze laatste compositie betreft kan ik het alleen maar eens zijn met wat er in de programmatoelichting vermeld stond, allereerst de woorden van de componist zelf: ‘Ik moet zwakke en onbeduidende ideeën uit mezelf persen en over elke maat piekeren. Maar ik blijf eraan werken en hoop dat de inspiratie ineens toeslaat’, zoals hij in een brief aan zijn broer Anatoly schreef. Dit is precies zoals in elk geval het eerste deel klinkt: moeizaam, onsamenhangend met veel pompeuze akkoorden (vooral in het over-nadrukkelijke slot!). Als ik het wat oneerbiedig mag zeggen: als Tschaikovski dit stuk in deze tijd op deze manier geschreven had, zou je zeggen dat hij een aantal invallen via copy-paste achter elkaar geplaatst had zonder enige coherentie. Volgens de toelichting zou het stuk naar de achtergrond verdwenen zijn doordat het a-pianistisch zou zijn. Daar zit inderdaad wat in: het wekt constant de indruk dat het geen pianostuk, maar om een verkapte orkestpartituur gaat, waarbij Tschaikovski zich aan de piano probeert te ontworstelen. Soms hoor je invallen, zoals in het Trio van het derde deel, die zo door een blazersinstrument gespeeld had kunnen worden. Het eerste deel is lang uitgevallen en maakt daardoor de zwakste indruk, het tweede deel is iets korter, maar komt evenmin sterk over. Relatief het best geslaagd zijn de laatste twee delen, die beide tamelijk kort en kernachtig van karakter zijn. Aan de uitvoering van de pianist lag het zeker niet: hij speelde met gevoel voor heroïek en noblesse. In het tweede deel was zijn toucher gedifferentieerd: bewonderenswaardig was de manier waarop hij een aantal keren dezelfde toon of hetzelfde akkoord speelde, die steeds weer anders klonk(en). Het derde deel speelde hij in een rustig tempo, het vierde deel had juist vaart. Kortom: een geslaagde uitvoering van een Sonate die wat mij betreft nauwelijks overeind blijft, zelfs in de meest geïnspireerde lezing niet.
Ten slotte volgden er twee korte composities van de jubilerende Rachmaninoff, beide tamelijk weinig gespeeld. Allereerst de bewerking van Kreislers Liebesleid en daarna de Polka de V.R. Wat opviel, was de sobere, strakke uitvoering van Verweij, die heel sterk overkwam. ‘Strak’ in die zin dat het contrasteerde met het rubato en de vertragingen die oude, romantische pianisten in de twintigste eeuw nog wel eens in deze bewerkingen legden en die ook zeker hun bekoring hadden. Technisch was het spel van de Nederlandse pianist ijzersterk.
Het enthousiaste publiek kreeg een toegift: de liedbewerking die Liszt van Chopins lied ‘Meine Freuden’ maakte. Ook dit werd met veel gevoel voor stijl gespeeld. Een geslaagd debuut door een talentvol pianist dat hopelijk snel een vervolg krijgt!
Willem Boone
Info: