IJdel maniërisme berooft Zauberflöte van diepgang en romantiek

Door Peter Schlamilch. Gehoord 1 december, Nationale Opera, Amsterdam

Mozart schreef zijn muziek voor ‘kenners’ en ‘liefhebbers’, zoals hij dat zelf noemde, en hij wist natuurlijk best dat 98% van zijn publiek tot de laatste groep behoorde. Hij keek allerminst op hen neer, integendeel: Mozart kende geen hoger genoegen (naast tot diep in de nacht biljarten met zijn vrienden) dan juist de bijval van de ‘liefhebbers’ te ontvangen. Met de zogenaamde ‘kenners’ had hij sowieso weinig op, enkele uitzonderingen daargelaten.

 

 

 

 

De reprise van Mozarts Zauberflöte, de oeroude enscenering van Simon McBurney die na drie hernemingen nu voor de vierde keer te zien is bij de Nationale Opera en Ballet, wekte bij het overgrote deel van het publiek in ieder geval veel enthousiaste bijval op, en dat was goed te begrijpen: de voorstelling zit tjokvol video- en geluidseffecten, die de moderne, aan film en tv gewende toeschouwer lekker vertrouwd voorkomen, naast het feit dat ze live geproduceerd worden door video-artiest Blake Habermann en geluidskunstenaar Ruth Sullivan, die aan weerszijden van het podium aan het werk waren, goed zichtbaar voor het publiek. Soms leuke effecten, zeker voor het oorspronkelijke publiek uit 2012, toen dat soort toevoegingen nog spectaculair en nieuw waren. Op de moderne toeschouwers, zeker de ‘kenners’, komt het allemaal wat willekeurig, flauw, overbodig en soms ronduit storend over, zeker als de geluidseffecten Mozarts eeuwige muziek gaan overstemmen.

 

 

 

 

Het toneelbeeld zullen vele liefhebbers als inventief beschouwen, maar het bestaat in feite uit weinig meer dan een zwevend plateau dat op verschillende manieren kan kantelen en op den duur gaat vervelen, een verveling die niet wordt goedgemaakt door de regie, die uiteindelijk bijna niet meer behelst dan wat aardige tableaux vivants. De personenregie is bijna non-existent, althans: de solisten lijken eigenlijk maar wat te improviseren, en acteren min of meer hun tekst achterna, wat de één, zoals Papageno, beduidend beter afgaat dan de meeste anderen, zoals de held Tamino, die zich eigenlijk de hele tijd verloren lijkt te voelen in een productie die warmte ontbeert en niet stimuleert tot teder gezang.

 

 

 

 

Aan de bijval bij de première (van deze 4e reprise dus) te horen, genoten de liefhebbers erg van de zangers, maar dat lag helaas vooral aan Mozarts geniale melodieën en lijnenspel: er gebeurt muzikaal, zoals altijd bij Mozart, zoveel tegelijk dat het moeilijk is om er iets aan te verpesten, en vocaal werd er zeer adequaat gepresteerd. De kenners echter zullen vele malen de wenkbrauwen hebben gefronst bij het horen van een Tamino (Mingjie Lei) met haast baritonale kleuren, een Pamina (Ying Fang) die boven de ‘passage’ (bij sopranen rond g²) behoorlijk kelig en verre van helder klonk, en een Sarastro (Christof Fischesser) die ronduit verkouden leek te zijn, hetgeen niet werd aangekondigd, maar wat hij door zijn luide gehoest duidelijk kenbaar maakte. Misschien dat ook Tamino en Pamina aan dit euvel leden (voorwaar niet ondenkbaar in dit voor zangers zo lastige jaargetijde), want ze overtuigden geen seconde. De Sprecher deed zijn best, maar kwam niet uit de verf, en Monostatos zong uitstekend maar kreeg van regie en kostuumafdeling geen kans om zijn slechtheid te etaleren: een C&A-pak is gewoon niet expressief genoeg op het grote toneel.

 

 

 

 

De Nederlandse bariton Thomas Oliemans (op zijn vijftiende ‘ontdekt’ door de Bilthovense zangpedagoge Eugenie Ditewig en sindsdien met een fabelachtige internationale carrière bezig) zette met zijn prachtige, weldadige stem een puike Papageno neer, ook hier gehinderd door een nogal kinderachtige en soms platte regie: het eindeloze gezeul met een huishoudtrap gaat heus een keer vervelen, beste regisseurs, en een plasje doen op het toneel is misschien in sommige kringen ontzettend ‘Oh la la’, maar de meeste mensen die wij spraken vonden het vergezocht en bovendien afleidend: Papageno is niet alleen maar een dronken lolbroek, hè? Als je hem berooft van zijn menselijke, wanhopige emoties, wordt hij eendimensionaal en plat. Papagena (Laetitia Gerards) zong eveneens adequaat, maar spetterde niet het toneel af zoals je dat zou wensen. Maar welke zanger deed dat eigenlijk wel? Werkelijk alles werd opgeleukt, maar wat is er dan nog echt leuk?

 

 

 

 

De drie dames zongen uitstekend, maar waren eigenlijk natuurlijk veel te zwaar bezette Walküren. De drie knapen vormden misschien de vocale hoogtepunten van de avond: de drie jongenssopranen van ‘Nationale Koren’, wat dat ook precies mogen zijn, waren grotendeels loepzuiver, compleet gelijk met het orkest (waar vele hoofdrollen dat de hele avond maar niet echt op de rails kregen), en vooral puntig en perfect articulerend. Goed hoorbaar ook, en uitstekend acterend in hun kostuums van 90-jarige mannetjes. Chapeau!

 

 

 

 

De liefhebbers hadden aan al deze kanttekeningen weinig boodschap, zo bleek bij het slotapplaus: ze hadden een kostelijke avond gehad en smakelijk gelachen, en niet ten onrechte. Maar weinigen bemerkten echter het grootste drama van de avond: de bijna absurde interpretatie van dirigent Riccardo Minasi, die van deze heerlijke Mozartpartituur een soort belegen Schubertiade wist te maken: elke 8 maten voorzag hij van een gekunsteld ritardando of juist het tegenovergestelde, overal crescendi en decrescendi waar ze niet staan, en sommige aria’s werden botweg in tweeën geknipt om een stukje volslagen overbodige spreektekst in te gelasten, en er werd met fermaten gestrooid alsof Zwarte Piet zélf op oorlogspad was: geen enkele muzikale frase komt op gang zonder meteen weer door één of andere toegevoegde komma of cesuur te worden onderbroken; een gekmakende, drie uur lang durende coïtus interruptus die de kenner volledig onbevredigd achterliet.

 

 

 

 

Daarnaast leken alle fraseringen, streken en articulatie door Schubert of Rossini zèlf te zijn gereviseerd en misten elke Mozartiaanse frisheid, puntigheid, scherpte en verrassing in het orkest, dat, eerlijk is eerlijk, de hele avond vrijwel vlekkeloos speelde (op een kleine ongerechtigheid na bij de blazers), en zelfs een actieve rol had, door af en toe op te staan, met papiertjes te wapperen of anderszins: allemaal redelijk overbodig, maar kennelijk passend bij een generatie die zich geen minuut weet te concentreren zonder extra effecten. Het Nederlands Kamerorkest speelde naar behoren, maar excelleerde nergens, waarschijnlijk geobsedeerd door de honderden aanpassingen aan de partituur die de dirigent ze had opgedragen. Alleen solo-fagottist Margreet Bongers speelde met 3 kleine solo’s perfect in stijl, priemde door de zaal met haar toch breekbare, fragiele en klagende contrapunt en gaf de kenners even een korte blik in de pure ziel van Mozart.

 

 

 

 

Waar zangers en regie de kenners danig in de steek lieten, had Mozarts partituur de avond kunnen en moeten redden, want de genialiteit ervan verbluft telkens weer. Maar helaas: de lezing van de partituur was van een onaangename ijdelheid, maar vooral van een onbegrijpelijk maniërisme dat na de juist zeer veelbelovende, ‘modern’ gespeelde openingsaccoorden, verzandde in een eindeloze reeks van totaal ongepaste coloraturen, voorhoudingen en appogiatura’s die eerder aan de Matthäus Passion ontleend leken dan dat ze bij Mozart hoorden. Dieptepunt was het moment dat de dirigent naar een viool greep en een stukje ‘New York’ (Liza Minnelli) speelde, wel het allerlaatste dat je, eenmaal aan de alledaagse werkelijkheid van metro of Bijenkorf ontsnapt, wilt horen in een Mozart-opera.

 

 

 

 

Gecombineerd met de romantische saus die over articulatie en de (per aria soms zeer wisselende) tempi gegoten werd, was deze Zauberflöte heel veel, maar nergens echt Mozart. Begrijp ons goed: natuurlijk moet Mozart ‘vrij’ gespeeld worden, want een vrijere geest dan hij heeft er waarschijnlijk nooit geleefd. Maar een gids die élke stoeptegel in Rome aanwijst en er een kwartier de schoonheid van bezingt, komt nooit bij het Pantheon.

 

 

 

 

Toegegeven, de kenners zullen zich verbaasd hebben, maar liefhebbers kunnen aan deze Zauberflöte een heerlijke avond beleven die na de première zeker nog beter ingespeeld zal raken.

Maar ook zij zullen zich waarschijnlijk afvragen waarom de eerste akte toch weer in een betongrauwe parkeergarage moest eindigen, waarbij de geliefde TL-balken, toch een beetje de handtekening van de belichters van DNO, waren vervangen door iets nog vreselijkers: LED-verlichting! Wie verzint dit toch allemaal? Die Zauberflöte was toch een sprookje?

 

 

 

 

Wie de ware ziel van Mozart wil horen, in een schijnbaar ‘lichte’ opera met echter diepe lagen waarin het stormt en kolkt, en die slechts twee maanden voor zijn dood werd voltooid, die kenners laten deze vierde opdiening van Mozarts gerecht misschien even aan zich voorbijgaan. Wie daarentegen welwillend naar de inzet en prestaties van zangers en orkest wil luisteren en zich kan overgeven aan de logica en beeldspraak van de regisseur zal een heerlijke avond hebben, liefst met het hele gezin.

Peter Schlamilch

Foto’s: Bart Grietens,

 

Info & Tickets

https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/die-zauberflote

 

You May Also Like

Simone Youngs verzadigde Zesde Bruckner maakt indruk bij Concertgebouworkest

Verzorgd spel en voorbeeldige articulatie van pianiste Angela Hewitt

De Saint-Saëns van cellist Nicolas Altstaedt klinkt letterlijk ‘ongehoord’

Borodin Quartet nog altijd een van de beste strijkkwartetten ter wereld