Il Trittico: heerlijk Puccini-feest bij De Nederlandse Opera

Gehoord: Woensdag 8 mei 2024, Muziektheater, Amsterdam

Door Peter Schlamilch

Nog te horen op: 14, 17 en 19 mei 2024

Kaarten via DNO

 

De dood en het verbergen ervan, dat is het thema dat Puccini’s drie sterk contrasterende eenakters verbindt: in Il Tabarro (De Mantel) verbergt binnenvaartschipper Michele het lijk van de minnaar van zijn vrouw, vlak voordat hij ook haar, in blinde woede en verdriet, neersteekt. In het wanhopige Suor Angelica, het tweede deel van dit Trittico (drieluik), hoort de non Angelica pas na jaren dat haar kleine, buitenechtelijke zoontje ziek is geworden en is gestorven, en in het dolkomische laatste deel zien we meesteroplichter Gianni Schicchi een vals testament opmaken, waarbij hij niet alleen de notaris, maar ook de ziedende, machteloze familieleden bij de neus neemt en de erfenis grotendeels zelf opstrijkt.

 

 

Divina Commedia

Na het enorme succes, in 1890, van Mascagni’s eenakter Cavalleria Rusticana (en kort daarop Leoncavallo’s Pagliacci) zocht ook Puccini lange tijd naar geschikt materiaal voor een serie eenakters. Aanvankelijk wilde hij alle stof aan Dante’s Divina Commedia ontlenen, maar uiteindelijk lukte dat alleen bij Gianni Schicchi. De componist wilde het liefst alle drie de opera’s op één avond uitgevoerd zien, en vond het vreselijk als er één werd weggelaten (wat dan meestal zijn lieveling Angelica was) of, oh gruwel, iets werd gecombineerd met een andere opera, zeker als die van een andere componist was (zoals vroeger soms gebeurde met Strauss’ Salome, misschien onbegrijpelijk in onze ogen). De componist was furieus toen men in Londen zelfs alleen Tabarro opvoerde, in een waanzinnige combinatie met Serge Diaghilev’s Ballets Russes, hoewel ikzelf die avond best had willen bijwonen.

 

 

Onmiskenbare eenheid

Il Trittico, dat deze maand bij de Nationale Opera te zien en te horen is, bestaat uit sterk contrasterende vertellingen, plaatsen en tijden van handelingen (respectievelijk Parijs 1910, het 17e-eeuwse Siena en tenslotte het Florence van 1299), maar is door Puccini toch door muzikaal coloriet en thematiek tot een bijna magische, ongrijpbare maar ook onmiskenbare eenheid gesmeed, zoals alleen de meester uit Lucca dat kon.  Het werk wordt door de enorme lengte en kosten (zeer veel verschillende zangers, hoewel deels in dubbelrollen) zelden in zijn geheel uitgevoerd, en het is daarom des te lovenswaardiger dat DNO haar publiek het geschenk gaf dit meesterwerk in zijn geheel te mogen genieten. De muziek is in alle delen vrijwel geniaal, en de psychologische karaktertekeningen van het libretto zeer fijnzinnig, iets waar Puccini altijd sterk op toezag en daarom soms vele nieuwe versies van zijn tekstschrijvers verlangde. Zo verving hij uiteindelijk de slotaria van de verraden schipper door een persoonlijker versie.

 

 

Laurel en Hardy

Iets minder geniaal en fijnzinnig was helaas de regie van Barrie Kosky, die eerder dit seizoen al een doodsaaie Agrippina in Amsterdam presenteerde. Tezamen met het best aardige, maar uiterst sobere en minimalistische decor van Rebecca Ringst levert het een statische boel op, hoe vaak nonnen en scheepslui ook heen en weer blijven bewegen. Alleen in Gianni Schicchi wisten de zangers de eeuwige spaanplaten wanden, die sterk deden denken aan de houtafdeling van de Hornbach, even te doen vergeten door de heerlijke vaart die Kosky ze had meegegeven. Toegegeven, er werd geschmierd als in een oude John Lanting-productie, maar de Commedia dell’arte-stijl die Puccini zeker bedoeld zal hebben, werd volop en zonder gêne ontvouwd waardoor de zaal, en wij, niet zelden bulderden van het lachen, zelfs waar een taart een hoofd raakte en we meer richting de slapstick van Laurel en Hardy gingen.

 

 

Regietruc

Een regietruc die natuurlijk eigenlijk helemaal niet kan, maar zo onverwacht was dat hij op één of andere wijze wonderwel paste en waarmee de toon gezet werd. Dat kort daarna ook nog een bh in de kleding van de overledene werd ontdekt was ook nog grappig, maar de dildo erna verpestte de onschuldig-burleske-opgeruimde sfeer, terwijl het niets toevoegde en eerder storend was. Ik moest denken aan het moment waarop Kosky in Tosca (DNO 2022) de afgehakte vingers van Cavaradossi op een schaaltje liet opkomen. Is er dan nooit iemand die regisseurs voor dit soort onnodige, maar ingrijpende blunders behoedt? Hoe werkt zoiets eigenlijk? De clou van de opera was volgens ons niet nieuw, maar wel meesterlijk uitgevoerd door ‘edelfigurant’ Dick Addens, die overigens al zo’n 44 jaar bij DNO op het toneel staat. Chapeau.

 

 

Doorslaand succes

Gianni Schicchi kreeg een kolossaal applaus en werd daarmee een doorslaand succes (voor wie de houtzagerij even weg kon denken), niet in de laatste plaats door de prachtige kostuums (ook in de andere opera’s) van Viktoria Behr, maar zeker door de fenomenale zang- en acteerprestaties van Daniel Luis de Vincente, de Spaans-Amerikaanse bariton waarvan we hopen die nog heel vaak in Amsterdam te mogen horen, hoewel zijn razendsnelle carrière dat wellicht zal verhinderen.

 

 

O mio babbino caro

Een ruim uur eerder had hij een grootse indruk gemaakt in zijn andere rol, die van de wanhopige schipper in Tabarro, nu zette hij alles en iedereen, inclusief het publiek en soms orkest, meesterlijk naar zijn hand als cynische intrigant Schicchi, die, als ‘parvenu’ een zoete wraak neemt op de hoge heren die hem altijd hebben geminacht. Met zijn welluidende stemgeluid kan hij bulderen, bedriegen, bespotten, vleien en bedreigen, waarbij de vele hoge noten hem schijnbaar niet de minste moeite kosten. Hij acteert de sterren van de hemel en wordt daarmee zélf de absolute ster van de avond, hoewel zijn tegenspelers in Schicchi ronduit voortreffelijk zingen en acteren, met name de heerlijk zingende Russin Inna Demenkova, die een, weliswaar zeer trage, maar daardoor uiterst verleidelijke O mio babbino caro zingt, en zo de enige is die haar sluwe vader om de vinger kan winden. Haar fermaten had ze hoorbaar nog wel wat willen uitrekken, maar kreeg daarvoor geen kans van de voor het overige uitstekend dirigerende Lorenzo Viotti, die het prachtig spelende Nederlands Philharmonisch Orkest tot vrolijke en scherp-sarcastische of juist zacht-ironische klanken wist te dwingen.  Ook tenor Joshua Guerrero voldeed uitstekend als verliefde Rinuccio (en eerder al als Luigi in Tabarro), hoewel zijn prachtige stem bij vlagen wat geforceerd klonk. De Nederlandse alt Helena Rasker overtuigde zowel als oerkomische Zita als eerder op de avond in Suor Angelica (La Badessa).

 

 

Suor Angelica

Het decor van Schicchi had helaas meer weg van een crematorium op een industrieterrein in Nederland dan op een Florentijns herenhuis in 1299, en ook in Suor Angelica, dat voor Schicchi werd opgevoerd, speelde dat euvel: het klooster bestond ook hier uit spaanplaten wanden, en wie veel in Italië komt, weet dat dat materiaal in de Italiaanse renaissance maar heel weinig gebruikt werd. Wanneer gaan regisseurs nu eindelijk beseffen dat het doorsnee publiek dan misschien niet meer exact nagebouwde historische decors verlangt (zo ‘modern’ zijn we dan misschien wel al geworden), maar dat de karige, steriele decors die we nu al vele jaren zien niet alleen de beleving en de empathie in de weg zitten, maar eigenlijk al hopeloos achterhaald zijn. Ook het lichtontwerp leek weer op de standaarden die we al jaren in Amsterdam zien: waar ik in het buitenland soms wel vier decors en 40 lichtstanden per voorstelling waarneem, is dat in Amsterdam heel vaak maar één decor (soms wat gesplitst of gedraaid) en drie lichtstanden, meestal variaties van wit of grijs. Waarom toch? Zo wordt Amsterdam de achterhoede van de avant-garde.

 

 

Verloren zoontje

De kruidentuin van Angelica, waarin ze al haar verdriet om haar verloren zoontje omzet in bloeiende en heilzame planten, was gereduceerd tot een metalen karretje van de Intratuin, hetgeen 30 jaar geleden best voor ‘vernieuwend’ zal zijn doorgegaan, maar tegenwoordig karig, leeg en, vooral voor het nieuwe publiek dat we zo graag willen aantrekken, supersaai is en vooral: niets bijzonders in deze grafische tijd. Het is prachtig dat jonge studenten goedkope kaartjes kunnen krijgen om met onze geweldige kunstvorm kennis te maken, en ik spreek ze in de pauzes vaak: écht meegesleept zijn ze bijna nooit. Hoe dan ook, Angelica werd prachtig gezongen door de Russische sopraan Elena Stikhina, hoewel ik haar graag wat passievoller had gehoord, met uitzondering van de beroemde aria Senza mamma, die doorleefd en wonderschoon klonk, ofschoon een enkele noot (en dan alleen in de oren van de kenner) wat minder goed lukte. Maar het zijn momentopnamen, en we zijn vergevingsgezind.

 

 

 

Wondermooie ouverture

Ook het orkest was in Angelica vaak prachtig zacht, maar na de wondermooie en fluisterstille ouverture leek het wat te verslappen en de dramatische kant van het verhaal wat te vergeten. Het bleef vaak zo zacht dat de klimaatbeheersing (of is het de theatertechniek?) storend overheerste, iets waar snel over nagedacht moet worden, liefst vóór de aangekondigde renovatie, die overigens schijnt te zijn uitgesteld. De acoustiek is bij de bouw in de jaren ’80 compleet vergeten, dat is algemeen bekend, en we kunnen alleen maar hopen dat de klank in de zaal ditmaal wel topprioriteit zal krijgen. De stoelen zijn wat mij betreft nog prima (die paar uur per maand) en ook de publieksruimten zijn heel wat beter dan in vele andere theaters in deze wereld. De natuurlijke akoestiek (experimenten met elektronische versterking leiden steevast tot vervreemding), dat moeten de eerste 10 prioriteiten op het verlanglijstje zijn.

 

 

Overdreven

Net als in Gianni Schicchi was Inna Demenkova (Amante) weer een genot om naar te luisteren, maar veel minder enthousiast was ik over het optreden van Raehann Bryce-Davis in de rol van boze tante, die niet alleen Angelica’s erfenis komt afpakken, maar haar ook vertelt van de dood van haar zoontje. Haar stemgeluid is volumineus, maar ze zingt en acteert zó overdreven dat ze volledig uit de toon valt en daardoor totaal ongeloofwaardig wordt. Als een Brünnhilde ging ze tekeer, nuances waren ver te zoeken en heel Italiaans klonk het allemaal niet. Ik raad zangers overigens altijd aan om ook tijdens het applaus een beetje in de rol te blijven: de brede glimlachen, hoe begrijpelijk ook, passen niet na zulk groot drama, en haalt het publiek te snel uit de magie. Stikhina deed dat overigens wél heel mooi, hoewel er, door het decor, op geen enkel moment een kloostersfeer hing en door de helle belichting weinig spanning, afgezien van de ronduit schitterende habijten van de nonnen, in een diepe soort paars dat je waarschijnlijk in geen enkel klooster ooit zult hebben aangetroffen. Het eindbeeld was wél heel mooi, hoewel door het voorafgaande eindeloze geklooi met de urn (ook niet bepaald een katholiek attribuut) niet erg verrassend meer. De kerktorens die verschenen waren effectief maar te simpel om te ontroeren, hoewel er naar verluidt wel 80 motortjes aan te pas moeten zijn gekomen. Het zij zo.

 

 

Il Tabarro

Geopend werd uiteraard met Il Tabarro, de gitzwarte opera die op een beklemmend binnenvaartschip speelt waar de vrouw van de schipper, uit verdriet om hun verloren kindje, geen toenadering meer zoekt bij haar man, gezongen door Daniel Luis de Vincente, die aan het eind van de avond zo geweldig de titelrol in Gianni Schicchi zou vertolken. Ook Michele, de arme schipper, werd op grootse wijze door hem tot leven gewekt: vertwijfeling, verdriet, liefde, haat en wraak… deze zanger lijkt alle emoties moeiteloos en overtuigend over te kunnen brengen met alle bijbehorende kleuren in zijn stem. Nogmaals: een genot om naar te luisteren.

 

 

Groot vibrato

De Amerikaanse sopraan Leah Hawkins, die de rol van zijn echtgenote Giorgetta zong, viel enorm tegen. Haar stemgeluid is ongenuanceerd en verre van ‘Italiaans’, ook qua uitspraak. Haar vocale techniek kon ik niet goed plaatsen, maar haar klank detoneerde enorm tegen de rest van het ensemble, dat wél heel Italiaans klonk en veel genuanceerder opereerde. Haar stem heeft door het grote vibrato een wat ouwelijke klank die niet erg bij een jonge, begerenswaardige moeder past. Maar misschien was ook dit een slechte momentopname, wie weet. De eveneens Amerikaanse mezzosopraan Raehann Bryce-Davis, die de rol van La Frugola vertolkte, deed dat vocaal stukken beter dan tijdens haar ‘Prinses’ in Gianni Schicchi, hoewel ook hier haar Italiaans erg matig was en haar acteerwerk echt stukken genuanceerder en oprechter had mogen zijn.

 

 

Lichtekooien

Barrie Kosky had van beide dames halve lichtekooien gemaakt, met glitterjuwelen en boodschappentassen en al, hetgeen natuurlijk volledig contrair aan het verhaal is, waarin eindeloze armoe en hard werken de basis vormen en waarvan de zin mij volledig ontging, of het moet het contrast met het ‘rijke leven aan wal’ zijn. Maar ook hier mogen dat soort allusies veel subtieler. Tenor Joshua Guerrero (Luigi, de minnaar) zong prachtig, fel en indringend waar het moest en zoetgevooist waar nodig. De kleinere rollen waren allemaal uitstekend bezet en klonken als klokken. Ongemakkelijk bleef ook hier de regie en vooral: het toneelbeeld. Nergens ook maar de minste aanduiding van een binnenschip, een haven of zelfs maar een kajuit. Het kernbeeld waarmee de opera begint, waarin Michele zich laaft aan de ondergaande zon (als laatste hoop en liefdesgloed in zijn leven) wordt in wit tl-licht geplaatst en het decor bestaat alweer uit die houtafdeling, nu zelfs letterlijk met een eindeloos gesleep met planken. Wordt er ingeladen? Uitgeladen? Wat maakt het ook uit, want welk schip vervoert er slechts 10 planken?

 

 

Relatie tussen beeld en tekst

De houten stellage moet waarschijnlijk het schip voorstellen, omdat het door het decor naar voren wordt geduwd, maar het is zo armetierig en gammel uitgevoerd dat we begonnen te twijfelen: is het misschien de wankele loopplank, of de haven, of allemaal tegelijk? Het maakt ook allemaal niet zo gek veel uit, maar feit is wel dat het er allemaal gloednieuw uitzag, en dat is gek voor zo’n oude boot, of vervallen haven. Komt dan niemand op het idee om die zooi een ‘vervallen’ likje verf te geven, zodat, ik herhaal het nog maar eens, het decor in ieder geval niet tégenwerkt, als het dan al niet meewerkt. Nogmaals: we hoeven geen haven in Parijs exact te zien nagebouwd, maar enige relatie tussen beeld en tekst is toch wel gewenst, zeker in onze moderne tijden, waar de tekst boven het toneel geprojecteerd wordt (de vertaling en de timing waren overigens weer erg goed).

 

 

 

Starwars-lift

Natuurlijk, wij operakenners hebben Trittico misschien al 10 keer of meer gezien, en kunnen best wat vernieuwing gebruiken. Maar voer die dan perfect uit en laat geen ‘horizontale Starwars-lift’ verschijnen die verder geen enkele functie heeft en de luisteraar afleidt van het grote menselijke drama dat zich voor hun ogen voltrekt. Werk aan de eenheid van regie, tekst, toneelbeeld en belichting, die ook in deze opera ver te zoeken was. Maar gelukkig overstegen wederom die trouwe zangers de scènische ongemakken en redden daarmee de voorstelling, samen met Puccini, natuurlijk. Operafans (en zeker Puccini-fans) moeten het Trittico zeker gaan bekijken, al was het maar voor Daniel Luis de Vincente, die je kippenvel bezorgt en meeneemt naar een andere wereld. De steriele decors nemen we dan voor lief.

Peter Schlamilch

 

Info:

https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/il-trittico#tickets

Voorstellingsinformatie

Gezongen in het Italiaans

Muzikale leiding  Lorenzo Viotti
Regie  Barrie Kosky
Decor  Rebecca Ringst
Kostuums  Victoria Behr
Licht  Joachim Klein

Il tabarro

Libretto  Giuseppe Adami

Michele  Daniel Luis de Vicente
Luigi  Joshua Guerrero
Tinca  Mark Omvlee
Talpa  Sam Carl 
Giorgetta  Leah Hawkins
La Frugola  Raehann Bryce-Davis
Due amanti  Inna Demenkova, Tigran Matinyan
Un venditore di canzonette Tigran Matinyan

Suor Angelica

Libretto  Giovacchino Forzano

Suor Angelica  Elena Stikhina
La zia Principessa  Raehann Bryce-Davis
La Badessa  Helena Rasker
La suora Zelatrice  Polly Leech
La maestra delle novizie  Eva Kroon
Suor Genovieffa Inna Demenkova
Suor Osmina  Ruth Willemse 
Suor Dolcina  Sophia Hunt*
La suora infermiera  Martina Myskohlid*
Prima cercatrice Lisette Bolle
Seconda cercatrice  Yvonne Kok
Prima conversa  Sophia Hunt
Seconda conversa  Elsa Barthas
La novizia  Vida Matičič Malnaršič
Koorsolisten  Caroline Cartens, Anna Emelianova, Tomoko Makuuchi, Elizabeth Poz, Klarijn Verkaart

Gianni Schicchi

Libretto  Giovacchino Forzano

Gianni Schicchi  Daniel Luis de Vicente
Lauretta  Inna Demenkova
Zita  Helena Rasker
Rinuccio  Joshua Guerrero
Gherardo  Mark Omvlee
Nella  Sophia Hunt*
Betto di Signa  Sam Carl
Simone  Scott Wilde
Marco  Georgiy Derbas-Richter*
La Ciesca  Polly Leech
Maestro Spinelloccio Tomeu Bibiloni
Ser Amantio De Nicolao  Frederik Bergman
Pinellino  Emmanuel Franco
Guccio  Christiaan Peters

* De Nationale Opera Studio

Koor van De Nationale Opera
Instudering  Edward Ananian-Cooper

Nieuw Amsterdams Kinderkoor (onderdeel van Nieuw Vocaal Amsterdam)
Kinderkoordirigent  Anaïs de la Morandais

Nederlands Philharmonisch Orkest

 

You May Also Like

Muze van Zuid doorbreekt verwachtingspatronen

Pianiste Fedorova spetterend in Ravel en Brussels Phiharmonic o.l.v. Volkov dansant in Tsjaikovski

Torre del Lago Puccini: Turandot met prachtig verstild einde

Carmen in Verona: een lust voor het oog