Isabelle van Keulen imponeert met veelkleurige Prokofiev
Gehoord: Concertgebouw Amsterdam, 28 juli 2023
Door Willem Boone
Het begint al bijna een traditie te worden dat een dirigent na binnenkomst het woord tot het publiek richt. Twee dagen geleden deed Antony Hermus dat al en nu was het de beurt aan de jonge dirigent die het Staatsorchester Rheinische Philharmonie leidde: Benjamin Shwartz. Ook in dit geval was het een aardige geste, zonder dat het veel toevoegde: wederom klonk het compliment ‘Dit is mijn favoriete zaal, ik ben heel blij om er weer te zijn’. Verder had de opmerking dat het eerste deel van dit concert zich afspeelde in ‘dromerige sferen’ in de programmatoelichting opgenomen kunnen worden. Het bezorgt je als nieuwsgierige luisteraar al snel het gevoel van ‘Begin nou maar met spelen!’. Maar wie weet was het wel een afspraak met de Vriendenloterij om zodoende het publiek dat wat minder vertrouwd is met klassieke concerten tegemoet te komen. Dat bestaat in de zomer toch uit een iets ander publiek dan door het jaar heen, zo waren er veel toeristen die al dan niet bij toeval in het Concertgebouw beland waren.
Hoe dan ook, de ouverture Het betoverde meer, opus 62 van Ljadov was het perfecte dromerige begin van deze avond. De componist wist heel goed een idyllische sfeer neer te zetten, waarbij er als het ware een geheimzinnige sluier boven het orkest hing. Daardoor ging er een bepaald soort suspense van de muziek uit, waarbij je steeds het gevoel had dat het sfeervolle begin stilte voor de storm was. Hier en daar zorgde rommelend slagwerk ervoor dat het niet alleen om een dromerige atmosfeer ging. Het orkest was direct goed op dreef, aangevoerd door de rustige gebaren van Shwartz. Deze uitvoering was een oefening in pianissimo spelen die het orkest glansrijk doorstond.
En wat sloot het begin van het Eerste vioolconcert van Prokofiev daar mooi bij aan, want ook dat begint op een alleszins dromerige wijze. De inzet van soliste Isabelle van Keulen was direct prachtig. In de toelichting stond te lezen dat de componist in het eerste deel, het Andantino, ‘voor één keer zijn hart opengooide, want hij was verliefd’. Dat is een aardig weetje, al kan je je afvragen hoe de muziek klinkt van een componist die verliefd is: ingetogen en dromerig omdat hij met zijn hoofd in de wolken loopt of onstuimig en wild (zoals bijvoorbeeld Schumann, van wie bekend is dat hij zijn Kreisleriana schreef toen hij verliefd was op zijn latere vrouw Clara Wieck) omdat hij zich met zijn gevoelens geen raad weet? De muziek van Prokofiev klonk in dit deel zeker niet alleen dromerig, maar hier en daar ook intens. De toon van Van Keulen had présence en het Staatsorchester Rheinische Philharmonie leverde mooi transparant spel. Ook aan het eind van dit deel heerste een geheimzinnige sfeer door de hoge fluittonen op de viool. Het is overigens jammer dat de Vioolconcerten van Prokofiev zo weinig gespeeld worden, veel minder in elk geval dan die van Beethoven, Brahms, Mendelssohn, Tsjaikovski, het eerste van Bruch en Sibelius, terwijl ze minstens zoveel te bieden hebben. In het tweede deel, het Scherzo vivacissimo, hebben we te maken met de brutale Prokofiev die soms door roeien en ruiten ging. Je moet daar als solist in korte tijd veel laten horen en over een veelkleurige toon beschikken, waarbij je soms zelfs bijna lelijk moet spelen. Van Keulen beheerste dit hele arsenaal en leek er plezier in te hebben. Het is jammer dat dit deel maar zo kort duurt, al is het afsluitende Moderato prachtig van sfeer. De viool zong aan het begin en in dit deel kwam de lyriek van Prokofievs muziek goed naar voren. Het eind was tegelijk feeëriek en extatisch, waarbij je net als bij de Ouverture van Ljadov het gevoel had dat er nog een hele lading onder de muziek besloten lag. De soliste gaf een toegift die niet direct thuis te brengen was: niet vanwege de onbekendheid ervan, maar doordat je de betreffende muziek nooit op solo viool hoort: het thema uit Bachs Goldbergvariaties. Het bleek om een bewerking door de violiste zelf te gaan (vertelde ze na afloop tijdens de ‘Meet & Greet’ in de Spiegelzaal). Op die manier zette ze het publiek weer op subtiele wijze op de grond.
Na de pauze speelde het orkest de Zevende symfonie van Dvorak, misschien wel zijn meest ‘Brahmsiaans’ klinkende symfonie. Het orkest speelde in relatief kleine bezetting en ook hier bleef het klankbeeld steeds transparant. Het orkest is eigenlijk in alle secties sterk: in het tweede deel imponeerden de hoorns meer dan eens, maar ook de lage strijkers, houtblazers en fluiten waren sterk. Het derde deel, Scherzo vivace, klonk dansant, met Tsjechische charme. In het Trio speelde het orkest twee melodieën door elkaar, maar de dirigent behield steeds het overzicht. In de afsluitende Finale allegro waren de trombones indrukwekkend: daar gebeurde precies wat Dvorak volgens de toelichting schreef: ‘Ze zijn niet de dragers van het werk, maar moeten klinken als een vernis, een extra glansrand.’ Ik kon niet nalaten te denken dat Shwartz misschien wel eens een hele goede opvolger zou kunnen zijn als Lorenzo Viotti binnenkort na amper vijf jaar alweer opstapt als chef-dirigent van het Nederlands Philharmonisch Orkest. Het publiek reageerde zeer enthousiast en kreeg – tamelijk uitzonderlijk – een orkestrale toegift: een andere Russische ‘kraker’, Glinka’s Ouverture Ruslan en Ludmilla. Hoe bekend ook, het blijft een verrukkelijke uitsmijter die briljant gespeeld werd.
Een van de leuke kanten van de zomerconcerten zijn de ‘Meet & Greet’-sessies met de artiesten, die spijtig genoeg de rest van het jaar niet plaatsvinden, terwijl je ook dan graag nader kennis met de musici zou willen maken. Isabelle van Keulen memoreerde dat het Eerste vioolconcert van Prokofiev haar al heel lang begeleidt: zij maakte hiermee op haar negentiende haar debuut bij het Concertgebouworkest. Op de vraag van interviewer Christiaan Kuyvenhoven of het ‘niet nogal moeilijk klinkt als je het voor de eerste keer hoort’ antwoordde zij dat dit ‘nonsens is, het is juist zo zangerig en prachtig, ook hoogromantisch.’ Volgens de violiste is uit je hoofd spelen nog een van de makkelijkste taken na de vele duizenden uren werken die in het constant schaven en ‘finetunen’ gaan zitten en ‘dan heb ik het nog niet over zaken als intonatie.’ Ondanks deze enorme tijdsinvestering begon ze zo’n drieënhalve week te oefenen voor dit concert: ‘Dat ging eerst helemaal niet, maar ineens was de klik er weer en herinnerden mijn vingers zich de muziek.’ Vooral in het tweede deel komen lastige passages voor, bijvoorbeeld in de staccati, ‘die er niet helemaal goed uit kwamen vanavond.’ Het concert vereist nogal wat ‘multitasking’ en je hebt er als solist nauwelijks rust, al is dat niet zo’n probleem doordat het relatief kort is.
Dirigent Benjamin Shwartz vertelde op zijn beurt dat Van Keulen en hij voor het eerst samenspeelden: ‘Het is heel gewoon in de klassieke muziek dat je elkaar nog niet kent’. Over het repetitieproces zei hij dat het begint met een korte ontmoeting, waarbij het al snel over de muziek gaat, bijvoorbeeld de vraag hoe de ander bepaalde overgangen realiseert: ‘En dan begin je gewoon te spelen!’
De toegift, het thema uit Bachs Goldbergvariatie op solo viool, was als gezegd van de hand van de violiste zelf, ‘op aanraden van mijn echtgenoot. Ik heb de trioversie ervan (bewerking door Dmitri Sitkovetsky voor strijktrio) vaak gespeeld. Ik vond het een uitdaging om dit te spelen en had me slecht op mijn gemak gevoeld als ik na Prokofiev een virtuoze toegift van Paganini gespeeld had, dat zou niet passend geweest zijn. Deze toegift was plezierig en ‘vredig’ en stuurde de mensen met iets moois de pauze in.’
Een aardige vraag was waarover beide artiesten spraken toen ze de trap omhoogliepen: ‘Over de trappen zelf!’, bekende Van Keulen tot hilariteit van de aanwezigen: ‘Toen ik 20 was, rende ik de trap op en af’. Even later vertellen beide musici over wat de op de dag van een concert doen: ‘Ik schrijf weinig mails, ik ga hardlopen en probeer even van tevoren te slapen’, aldus de dirigent. De soliste bevestigt dat ‘even slapen helpt, als het niet langer dan 20 minuten is.’ Iemand uit het publiek wil weten waarom de orkestmusici elkaar na afloop omhelsden: ‘Soms werkt dat wat je in je hoofd hebt min of meer en dan voelen we veel blijdschap’, antwoordt Shwartz.
Van Kuyvenhoven vraagt naar de viool van Van Keulen: hij blijkt gemaakt te zijn door Wolfgang Schnabel die in het publiek aanwezig is. Hij liet haar het bewuste instrument zien na een optreden in Nuernberg. Het bleek echter al verkocht te zijn, maar later ging die koop niet door, waardoor ze het alsnog in haar bezit kreeg. Schnabel vertelde dat het hout ervan al bijna 100 jaar oud is. Ze voegde eraan toe dat een Stradivarius ‘echt niet altijd beter is, ze zijn oud en hebben te lijden gehad van het weer. En soms zijn ze door de vorige bespeler toegetakeld!’
Iemand uit het publiek wil van de dirigent weten waarom hij zo enthousiast over de zaal is, deze stelt een wedervraag: ‘Komt u uit Amsterdam?’ Wanneer dat zo blijkt te zijn, zegt hij: ‘U hebt heel veel geluk om hier te wonen, met zo’n zaal! Ons orkest is gevestigd in Koblenz en we doen regelmatig andere zalen aan, maar de helderheid van de klank in Amsterdam is iets heel bijzonders! Ik zei vanmiddag nog tegen iemand: ‘Zo klinkt een orkest dus!’. Van Keulen kan dat alleen maar beamen. Op de vraag hoe zij haar taak als soliste opvat, antwoordt ze: ‘Het is een kwestie van geven en nemen. Ik zie het als kamermuziek op grote schaal, waarbij je flexibel moet zijn. Wat voor zin heeft het om 80 man met een solist te laten spelen als die niet flexibel is? Je probeert met zijn allen iets goeds te maken, daarbij lukt het niet altijd zoals je dat voor ogen hebt. In zo’n geval hou je niet stug voet bij stuk, maar moet je bereid zijn om tot een compromis te komen. Het belangrijkste is dat je met zijn allen tot een mooie uitvoering komt!’
Willem Boone
Info: