Gehoord: Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v. Fischer in Bach & Bruckner, 14 december, Concertgebouw Amsterdam. Herhaling: 15 & 17 december, 14.15 uur, Concertgebouw.
Door Wenneke Savenije
Wat hebben J.S. Bach (1685-1750) en Anton Bruckner (1824- 1896) met elkaar gemeen? Beiden waren diepreligieus en schreven muziek ter ere van God. Beiden verdiepten zich in de oude muziek, waren geweldige organisten en benaderden de kunst van het componeren als ‘structuralisten’. Getallen en getalsverhoudingen spelen een grote rol in hun muziek, maar waar het Bach te doen was om het scheppen van een architectonisch equivalent van Gods schepping, had het tellen van maten en passages bij Bruckner ook een dwangneurotische component. Hij telde alles wat er maar te tellen viel: de takken van de bomen, de ramen in gebouwen, de knopen op zijn kleren, de punten in een boek, de spijlen van een hek en de passages in zijn symfonieën. Vermoedelijk telde hij ook de noten in Bachs Kunst der Fuge, die hij in zijn tijd als hulponderwijzer in Windhaag grondig bestudeerde. De dorpelingen vonden de jonge Bruckner, die van het lokale schoolhoofd ook moest helpen bij het aardappelen rooien en hooi keren, maar een halvegare. Via Kronstorf, waar hij dag en nacht op het orgel kon spelen, kwam Bruckner tenslotte weer in zijn geboortestreek terecht als hulponderwijzer in Sankt Florian. Daar bracht daar veel tijd door achter het orgel en in de muziekbibliotheek van het klooster. Totdat hij in 1855 werd aangenomen als dom organist in Linz.
De ‘eeuwig op jonge meisjes verliefde en altijd verlegen’ zonderling deed er intussen alles aan om de muziektheorie te doorgronden. Hij nam lessen in harmonie en contrapunt bij Simon Sechter in Wenen en bestudeerde de muzikale vormleer en instrumentatieleer bij Otto Kitzier uit Linz, die een groot bewonderaar van Wagner was en dat enthousiasme op zijn leerling overdroeg. Vanaf ca. 1864 begon Bruckner met het componeren van symfonieën, orkestmissen, psalmen en motetten. En in 1868 besloot hij voor het eerst persoonlijk bij zijn idool Wagner op bezoek te gaan in Bayreuth. Van diens literaire drama’s begreep Bruckner, die nooit een boek las, weinig of niets, maar hij voelde zich enorm aangesproken door de klankwereld van Wagner, die hem inspireerde tot een nieuwe symfonische esthetiek. Hij zal vast een wat onhandige indruk hebben gemaakt op de ‘meester der meesters’, aan wie hij zijn Derde symfonie opdroeg.
Ondanks zijn zonderlinge gedrag en de slechte tot lauwe ontvangst van zijn composities, werd Bruckner in 1875 benoemd tot lector in harmonie en contrapunt aan de filosofische faculteit van de Weense universiteit, waar o.a. Mahler tot zijn leerlingen en al gauw ook zijn bewonderaars behoorde. Een paar jaar later begon hij ook weer te componeren en vooral te reviseren, want ook al liet Bruckner uiteindelijk negen genummerde symfonieën en een ‘studiesymfonie’ na, hij bleef er eindeloos aan schaven en bracht steeds weer nieuwe versies ervan uit. Pas toen hij eindelijk succes oogstte met de wereldpremière van zijn Zevende symfonie in 1884, uitgevoerd door Arthur Nikisch en het Gewandhausorchester in Leipzig, ontstond er gaandeweg steeds meer waardering voor de kolossale meesterwerken van Bruckner, die als muzikale slagschepen door de zaal varen om het publiek te bedwelmen.
En zo kon het gebeuren dat Bruckners Derde symfonie in d in 1892, gespeeld door het Concertgebouworkest onder leiding van de toenmalige chef-dirigent Willem Kes, voor het eerst een zowel raadselachtige als megalomane indruk maakte op het publiek, dat deels geboeid raakte en deels zich kapot zat te vervelen bij Bruckners gestapelde klankmassa’s. Al zit het werk boordevol melodische en harmonische vondsten, aanvankelijk vond het Weense en ook het merendeel van het Amsterdamse publiek deze ‘vreemde’ orkestmuziek maar niets. Bij wijze van aftrap van de Bruckner-cyclus door het Concertgebouworkest, waarin steeds andere dirigenten de negen symfonieën komen uitvoeren tere ere van de 200ste geboortedag van de componist, koos honorair gastdirigent Iván Fischer voor de Derde symfonie uit 1872-1878, in de versie uit 1889. Maar te verduidelijken dat Bruckner zonder Bach ondenkbaar zou zijn geweest, dirigeerde hij eerst de Vierde orkestsuite van Bach.
Het was misschien toepasselijker geweest om met een religieus werk van Bach te beginnen, want de Bach van de vier orkestsuites maakte nu juist een uitstapje naar het wereldse en verluchtte zijn orkestsuites zoals het destijds in de mode was met gestileerde Franse dansen. Dergelijke ‘ouvertures’ waren zó in zwang, dat Telemann er wel 140 van schreef, maar het schijnt dat Bach al vrij snel uitgekeken raakte op de min of meer vastliggende vorm ervan.
Hoe dit ook zij, Fischer vertrouwde bij zijn uitvoering van Bachs Orkestsuite nr. 4 in D, BWV 1069 iets te veel op de kwaliteiten van het Concertgebouworkest en de ijzersterke muziek van Bach om er veel indruk mee te maken. De geniale helderheid van Bach over het voetlicht brengen in de fluwelen akoestiek van de Grote Zaal, vergt meer inspanning dan de charmant, dansant en een beetje nonchalant dirigerende Fischer zich getroostte. In de Ouverture zwommen de stemmen van blazers en strijkers te veel door elkaar, zodat er een wolkachtig klankbeeld ontstond waarin de verschillende orkeststemmen als uitlopende penseelstreken in elkaar overvloeiden, zodat ze niet meer scherp waargenomen konden worden, een beeld dat zich in mindere mate voortzette in de elegante uitvoering van de daaropvolgende delen.
Dat het niet alleen aan Bach lag, bleek tijdens de majestueuze uitvoering van Bruckners Derde symfonie, die indruk maakte door de stemmige toewijding waarmee deze vierdelige kolos, die diepe religiositeit verbindt met volkse taferelen en wereldse geneugten zoals de polka, in sfeervolle klankexpansies uiteen werd gezet. Ook hier stoorde een zekere mate van nonchalance in samenspel en stemvoering: de blazers waren vaak net niet helemaal zuiver, en de stemmen van de strijkersgroepen waren niet altijd even helder omlijnd en onderling optimaal uitgebalanceerd. Het klonk allemaal sfeervol, kleurrijk en imposant, maar nog niet goed uitgekristalliseerd. Terwijl ik dit schrijf hebben Fischer en het Concertgebouworkest dit programma nog een keer uitgevoerd, dus naar verwachting zal de officiële aftrap van de Bruckner-cyclus 2024 met wederom de Derde symfonie o.l.v. Fischer, morgenmiddag in het Concertgebouw, naar een hoger plan van visie, samenspel en orkestrale glorie zijn gestegen.
Wenneke Savenije
Volgende concert: 17 december, 14.15 uur, Grote Zaal Concertgebouw, Amsterdam
Info: https://www.concertgebouworkest.nl/nl/concert/ivan-fischer-leidt-bruckners-derde-en-bach