Klassieke muziek van Surinaamse bodem
Tekst: Marnix Bilderbeek
Foto Annelies Rigter: Straatmuzikanten in Paramaribo
Vandaag is het Keti Koti, het Surinaamse feest waarop wordt gevierd dat 150 jaar geleden de slavernij in Suriname daadwerkelijk werd afgeschaft. Naar aanleiding hiervan hiervan verdiept Marnix Bilderbeek zich in de klassieke muziek van Suriname. ‘Geen slaven meer, geen slavernij’, klinkt een lied op 1 juli 1913 op het Gouvernementsplein in Paramaribo. De melodie, speciaal geschreven voor het gouden jubileum van de Emancipatiewet, is van de hand van de dan 60-jarige Johannes Nicolaas Helstone, de belangrijkste componist van Suriname – zelf nog geboren ten tijde van de slavernij. Helstone geniet bekendheid tot ver buiten de landsgrenzen: zijn klassieke composities zijn in Europa uitgevoerd en hij kreeg al verschillende prestigieuze aanbiedingen van de conservatoria in Wenen en Parijs. Hij verkoos echter zijn geboorteland, waar hij een sleutelfiguur werd in het muziekleven van Paramaribo en talrijke andere Surinaamse componisten en musici beïnvloedde. Nu, 170 jaar na zijn geboorte, 160 jaar na de Emancipatie en 150 jaar sinds de daadwerkelijke afschaffing van de slavernij, is zijn naam nauwelijks meer bekend. Wat weten we over de man en zijn nalatenschap? Tijd voor een vogelvlucht van Johannes Nicolaas Helstone en klassieke muziek van Surinaamse bodem.
Helstone Musicus
Recht voor de ingang van de achthoekige Centrumkerk, op het Kerkplein in Paramaribo, staat een monument dat in zijn zakelijke abstractie nauwelijks doet vermoeden dat hier een groot kunstenaar wordt geëerd. Je loopt er eenvoudig aan voorbij zonder acht te slaan op een vergroezelde plaquette en marmeren medaillon die onderaan het monument zijn geplaatst. Evengoed is dit het allereerste gedenkteken in de stad voor een geboren Surinamer. Bij de onthulling in 1948 spreekt gouverneur Brons, onder grote publieke belangstelling, zelfs over ‘de grote zoon van Suriname’. Op het vrij eenvoudige, uit graniet en wit marmer opgetrokken monument, zijn vooral de betonnen blokletters HM daarvan een stille getuigenis – Helstone Musicus.
Van de plantage naar Paramaribo
Johannes Nicolaas Helstone wordt 11 januari 1853 als Nicodemus Johannes Helstone geboren op de houtplantage Berg en Dal, als zoon van tot slaaf gemaakte ouders, tien jaar vóór de Emancipatiewet, die op papier de afschaffing van de slavernij zal inluiden. De plantage, stroomopwaarts gelegen aan de Surinamerivier, is in die tijd in gebruik als zendingspost van de Evangelische Broedergemeente. De jonge Helstone blijkt een voorlijk kind en wordt op zijn veertiende naar Paramaribo gestuurd voor de opleiding tot onderwijzer. Zijn hoofddocent daar, Heinrich Williger, een hernhutter zendeling en amateurcomponist, ontdekt al snel dat de jongen aanleg heeft voor muziek en geeft hem samen met zijn vrouw zijn eerste muzieklessen.
Als het echtpaar Williger door ziekte moet repatriëren, neemt de oud-zendeling H.B. Heyde het jonge talent onder zijn hoede en stuurt erop aan dat hij naar Europa gaat ter verbreding van zijn muzikale horizon. Op 27-jarige leeftijd vertrekt Helstone naar Duitsland, waar hij zijn muziekeducatie voortzet en zijn vakanties vult met bijbaantjes in orgel- en pianofabrieken. Eenmaal terug in Paramaribo componeert hij onder meer een Mazurka Brillante en een Toccata en geeft concerten met eigen werken en stukken van diverse Europese componisten.
Merkwaardig talent
Bij een tweede bezoek aan Duitsland wordt hij in 1893 toegelaten tot het Koninklijk Conservatorium te Leipzig – tegenwoordig de Hochschule für Musik und Theater Felix Mendelssohn Bartholdy – waar onder anderen Leoš Janáček, Edvard Grieg en Johannes Verhulst tot zijn voorgangers behoren.
Een jaar later studeert Johannes Nicolaas Helstone cum laude af met niet mis te verstane vermeldingen op zijn bul: ‘De heer Helstone legde voorbeeldige ijver aan de dag en maakte prijzenswaardige vorderingen, zowel op het gebied van de muzikale ontwikkeling, alsook in de technische vorming’, ‘bezit een zeer merkwaardig talent in uitvindingen en fantasie en leverde voortreffelijke composities’ en ‘heeft zichzelf tot een voortreffelijk kunstenaar met reeds vergevorderde vaardigheid ontwikkeld.’ Het lovende getuigschrift besluit met de opmerking: ‘Het zedelijk gedrag des heren Helstone in het Conservatorium der Muziek is steeds in alle opzichten voorbeeldig geweest.’
Nog dezelfde maand keert hij terug naar Suriname, ondanks aanbiedingen uit onder meer Wenen en Parijs. In de jaren die volgen is hij geregeld te horen als organist in de Centrumkerk van de Hervormde Gemeente en is hij als ‘onderwijzer in den zang’ verbonden aan de Openbare School voor Uitgebreid Lager Onderwijs, de Emmaschool en de Van Sypesteynschool te Paramaribo. Vanwege zijn uitstekende gehoor is hij ook in trek als pianostemmer – met frisse tegenzin, want hij houdt niet van de botsende valse tonen. Werk is er wat dat betreft genoeg: het vochtige, tropische klimaat van Suriname doet een piano weinig goed. Verder geniet Helstone de nodige bekendheid als uitvoerend musicus en ondertussen werkt hij aan zijn eigen composities, waaronder een grote fuga en een feestcantate.
Rampspoed
Van de muziek die Helstone in deze periode componeert blijft echter weinig bewaard: op 27 januari 1899 bericht het koloniaal nieuwsblad Suriname over een verwoestende brand in het huis van de weduwe S. de la Fuente, op de hoek van de Waterkant en de Heiligenweg. De vlammenzee legt ook een paar naastgelegen panden in de as, waaronder Helstones huurwoning op de eerste verdieping. Het nieuwsblad schat de waarde van zijn vernietigde inboedel op vijftienhonderd gulden; omgerekend meer dan twintigduizend euro. Zijn twee vleugels en diverse manuscripten gaan verloren.
Om te herstellen van deze catastrofale gebeurtenis adviseert zijn arts hem een reis naar Europa. Helstone krijgt anderhalf jaar verlof van zijn taken op school en brengt deze tijd in Duitsland door. Bij terugkeer in Suriname hervat hij zijn werkzaamheden als muziekdocent. Zijn creatieve geest blijkt nog niet gebroken, want zijn grootste muzikale compositie volgt een paar jaar later.
Het pand der goden
In mei 1906 gaat in theater Thalia zijn meesterwerk in première: de mytische opera Het pand der goden, een drama met muziek en zang in vijf bedrijven, waarvan hij zelf ook het libretto schrijft. De Nieuwe Surinaamsche Courantspreekt van ‘het eerste werk van dezen aard van een onzer land- en stadgenooten. En een werk die de vertolking geeft van wat Helstone in staat is te doen.’ De drukbezochte uitvoering wordt een doorslaand succes. ‘Leve Helstone!’, roept het publiek na afloop. De componist krijgt een lauwerkrans aangeboden en wordt ‘s avonds door een enthousiaste menigte met fakkels en muziek naar huis begeleid. In de dagen erop volgen herhalingen van het stuk, waaronder een uitvoering ‘ten bate der armen’.
In Het pand der goden, dat met een Franse ouverture opent, wendt Helstone een 24-koppig ensemble aan met strijkers, hobo, klarinetten, trombones en pauken, maar hij laat de meeste liederen sober met hoofdzakelijk pianobegeleiding. Willem Anton Leeuwin, lid van de Evangelische Broedergemeenschap en bewonderaar van Helstone, schrijft in zijn latere biografie van de componist uit 1964 daarover het volgende: ‘Soms weet Helstone eigenaardige effecten te bereiken. In het lied: ‘Helder klinken mijne tonen, door de stille avond heen’, laat hij een gedeelte door de viool begeleiden als een soort tweede stem naast de melodie van de Sopraan.
Helstone is niet gewild of ongewild modern, zijn muziek blijft van het degelijke soort. Geen nieuwe wegen, wel fris en ongekunsteld. Soms laat hij het orkest optreden om een bepaalde stemming op te roepen voor een volgend tafereel; verschillende van deze ‘Stimmungsbilder’ zijn zeer goed geslaagd. Het drama eindigt met een slotkoor voor dubbel vierstemmig koor met volle orkestbegeleiding. Hier blijft Helstone’s ziel zich weer gelijk: krachtig, maar eenvoudig, geen versieringen, geen ongewone akkoorden, recht op het doel af.’
Verschillende musici van naam uit het Paramaribose muziekleven werken mee aan de uitvoering onder leiding van de componist, plus een aantal leden van de militaire kapel. De hoofdrol in de opera wordt vertolkt door de heer Louis E. Nelson, die in 1913 de voorzitter zal worden van het comité dat de feestelijkheden rondom het Gouden Emancipatiefeest organiseert – een comité waarin Helstone zelf ook zitting neemt en waarvoor hij onder andere zijn lied Geen slaven meer, geen slavernij zal componeren, op een tekst van de dichter A.W. Marcus. Voor dezelfde gelegenheid schrijft hij de Emancipatie Mars en het lied Welkom, welkom blijde morgen, dat de dichter Trefossa later uitkiest als melodie voor zijn nationale volkslied Opo kondreman un’ opo! (God zij met ons Suriname) – al besluiten de autoriteiten tot het handhaven van een oudere Nederlandse melodie.
Veelzijdig en bescheiden
Het succes van Het pand der goden blijft niet beperkt tot de Surinaamse landsgrenzen. Tijdens zijn vierde en laatste reis naar Duitsland maakt hij furore met uitvoeringen in Berlijn, in een Duitse vertaling van zijn eigen hand. Helstone beheerst zes talen vloeiend, en schrijft behalve muziek ook diverse verhandelingen en een grammaticaboek voor het Sranantongo.
Ondanks zijn vele talenten en internationale verdiensten staat Helstone te boek als een vroom en bescheiden man die niet pronkt met zijn successen. Naar verluidt weet zelfs zijn eigen broer niet dat hij een conservatoriumdiploma heeft. Gelovig is hij bovendien, maar zeker niet eenkennig: naast zijn inzet voor de Evangelische Broedergemeenschap, die hij immers al sinds zijn jeugd op Berg en Dal van binnenuit kent, onderhoudt hij een warme vriendschappelijke band met frater Anselmus, de koordirigent van de katholieke kathedraal in Paramaribo en een belangrijke spil in het Surinaamse muziekleven. Tot aan zijn dood blijft Helstone actief als organist in zowel de Hervormde als de Lutherse kerk van de stad.
Zijn laatste kerkdienst begeleidt hij op Tweede Paasdag 1927. Diezelfde week nog wordt hij ziek, moet het bed houden en overlijdt in de nacht van zondag 24 april. Johannes Nicolaas Helstone wordt 74 jaar oud. Onder grote publieke belangstelling en begeleid door de militaire kapel wordt hij naar zijn laatste rustplaats gebracht, de Lutherse begraafplaats Nieuw Vrede en Arbeid.
Zeventien jaar later spreekt Willem Anton Leeuwin, Helstones biograaf en een van zijn grootste pleitbezorgers, op de Surinaamse radio over de componist. Zijn lovende woorden vinden brede weerklank en leiden tot de oprichting van het Musicus Helstone Comité, dat zich hardmaakt voor een permanent gedenkteken voor Helstone. Met dank aan financiële bijdragen uit de hele Surinaamse bevolking wordt op 11 januari 1948, ter ere van de vijfennegentigste verjaardag van de componist, het Helstone-monument onthuld voor de Centrumkerk, waar hij tenslotte zo vaak achter het orgel te beluisteren was.
Nalatenschap: een duurzaam en vruchtbaar muziekklimaat
Helstones invloed op de Surinaamse klassieke muziek is moeilijk te overschatten. Gedurende zijn levensloop begeleidt hij veel talentvolle muziekleerlingen en aspirant-componisten en brengt ze in aanraking met zowel de Europese traditie als met zijn eigen composities. Onder hen zijn Flora Samuels (ca. 1890-?), die liederen componeert, en haar broer Daniël (1876-1909) – bekender onder zijn artiestennaam Dario Saävedra. Op voorspraak van Helstone wordt Saävedra uitgenodigd in Leipzig waar hij conservatoriumdocent wordt. Bij een bezoek aan zijn geboorteland laat hij zich ontvallen dat het kerkkoor van de kathedraal in Paramaribo het beste is ‘in de gehele West-Indiën.’ Hij overlijdt jong; nog voor zijn vijfendertigste verjaardag, net als een andere veelbelovende compositie leerling van Helstone: Cor Anijs (1891-1926), voor wie Leeuwin een grafsteen met gedenkplaat laat plaatsen. In de jaren dertig worden zelfs plannen gemaakt voor een gedeeld monument voor Helstone en Anijs, dat er echter niet komt.
Maar Helstones nalatenschap strekt verder dan de directe invloed op zijn leerlingen. Hoewel in Europa een uitstekende muziekcarrière met zijn kwalificaties voor het oprapen lag, koos hij bewust voor een terugkeer naar Suriname en investeerde daarmee in een duurzaam en vruchtbaar muziekklimaat dat nog decennia na zijn dood het talent van talrijke musici en componisten zou aanspreken. Denk aan Lou Lichtveld, pseudoniem van de bekende schrijver Albert Helman (1903-1996) die naast zijn literaire besognes ook verdienstelijk componeerde – zijn werken zijn gespeeld in het Amsterdamse Concertgebouw – of aan Eddy Snijders (1923-1900) en Eddy Vervuurt (1928-1988) die beiden componeerden en betrokken waren bij het Surinaams Philharmonisch Orkest.
Johannes en John
Dat al deze en nog vele andere namen zijn overgeleverd, is het resultaat van een wonderlijk samenspel tussen toeval en de onvermoeibare inspanningen van een gedreven Surinaamse violist. John Helstone (1944-2023) krijgt op 18-jarige leeftijd onverwacht een stapel manuscripten onder zijn neus: het blijkt muziek van zijn oudoom Johannes Nicolaas. De ontdekking ontketent een levenslange missie om Surinaamse componisten aan de vergetelheid te onttrekken, hun levens en composities te documenteren.
Onder de bezielende leiding van Helstone, die dertig jaar lang plaatsvervangend concertmeester is van het Rotterdams Philharmonisch Orkest, vinden diverse stukken van Surinaamse componisten hun weg naar Nederlandse concertpodia. Maar er valt nog genoeg te ontginnen: voor zover bekend is de opera Het pand der goden van zijn oudoom bijvoorbeeld nog nooit in Nederland opgevoerd. Helstone junior zal dat niet meer meemaken: hij overleed op 6 april van dit jaar, op de dag af exact in het midden tussen de 170-jarige verjaardag van zijn oudoom en de viering van 150 jaar Ketikoti. Een uitvoering van Het pand der goden op Nederlandse bodem staat nog niet in de boeken – maar wat zou dat een mooi en terecht eerbetoon zijn aan de beide heren. Leve Helstone!
Marnix Bilderbeek
Foto Wenneke Savenije: KETI KOTI, Museumplein, 1 juli 2023
Bronnen (selectie):
Johannes Nicolaas Helstone (1853-1927) De Surinaamse Componist en Musicus, W.A. Leeuwin (in Emancipatie 1863-1963 Biografieën), 1964
Klassieke componisten uit Suriname, John Leefmans (in OSO Tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis, jaargang 19), 2000
Krantenarchief Delpher