John Eliot Gardener dirigeert overtuigend slanke Brahms
Gehoord: Concertgebouw, 5 mei 2023
Door Willem Boone
Wat is er mooier dan twee overbekende symfonieën te horen door een toporkest die toch de indruk wekken alsof je ze nog niet vaak gehoord hebt? Dat was het geval bij de Brahms-cyclus van het Concertgebouworkest onder leiding van Sir John Eliot Gardiner, waarin alle symfonieën gespeeld werden, in dit geval de nummers 2 en 4. Er leken oude tijden te herleven, want de Grote Zaal zat afgeladen vol, ondanks het ongebruikelijke tijdstip waarop het concert begon. Dat was dit keer om 7 uur ’s avonds, want Gardiner moest zich na het optreden terug naar Engeland spoeden om nog te repeteren voor het optreden de volgende dag tijdens de kroning van de Engelse koning Charles. Verder was het verheugend dat een groot deel van het publiek bestond uit jongeren die je er anders niet zo veel aantreft tijdens klassieke concerten (of het zou voor die van Lorenzo Viotti moeten zijn!). De aanwezigen luisterden muisstil naar de muziek van Brahms wat nog de bijzondere sfeer in de zaal verhoogde. Het Concertgebouworkest speelde in enigszins uitgedunde samenstelling en in een andere opstelling dan gebruikelijk: de pauken stonden vanuit de zaal gezien geheel rechts, de contrabassen op de plek waar normaal het slagwerk staat en de blazers zaten op de laatste rij in een halve cirkel.
Gardiner leidde het orkest op energieke wijze en je zou hem geen 80 geven als je hem zo bezig ziet. In een flyer geeft hij aan dat hij Brahms wil ‘ontdoen van zijn soms wat al te serieuze, “zware” imago.’ Het is opmerkelijk dat hij deze intentie ten volle waarmaakt: ze uitspreken is één ding, maar ze realiseren is nog weer een heel ander verhaal. Net als hij dat in de jaren ’90 deed toen hij met bejubelde uitvoeringen opera’s van Mozart en Beethoven afstofte (zij het met een authentiek orkest, zijn eigen English Baroque Soloists, in combinatie met het onovertroffen Monteverdi Choir), is nu Brahms aan de beurt. Het resultaat is opmerkelijk: het uitgedunde orkest klinkt transparant en het reageert lenig op de aanwijzingen van de dirigent. Deze slanke Brahms is een geheel andere dan de soms teutonisch aandoende uitvoeringen van Klemperer en Celibidache, die toch ook hun bewonderaars hebben. De lezingen van Gardiner presenteren een Brahms die daadwerkelijk ontdaan is van alle stof en vet.
Het tempo van het eerste deel was inderdaad allegro non troppo, waarin trouwens de herhaling gespeeld werd. Het tempo van het Adagio non troppo was gelukkig niet te slepend en dat van het Allegretto grazioso was dansant. Het is bijzonder hoe het Concertgebouworkest hier weer geheel anders klinkt dan onder leiding van Haitink en Chailly, met wie het integrale opnames van de vier Brahms-symfonieën maakte. Natuurlijk is de samenstelling van het orkest sindsdien veranderd, maar een constante in de geschiedenis ervan is de klankcultuur en die is door de jaren heen niet of nauwelijks veranderd. Het laatste deel, het Allegro con spirito, was stralend van karakter. Het gebeurt niet vaak dat een partituur door de grote mate van transparantie zo ‘naakt’ klinkt en dat je de polyfonie zo duidelijk hoort. Gardiner noemt de symfonieën ‘ongebruikelijk vocaal.’ De meerstemmigheid uit de zeventiende eeuw herken ik in de koorwerken, maar duikt ook op in het orkest. Zo laten alle thema’s in de symfonieën zich meteen meezingen.’ Hij benadrukte dan ook steeds de zangerigheid van de muziek, zeker in de manier waarop hij de strijkers dirigeerde. Kennelijk was hij tevreden over de gezamenlijke prestatie, want na het laatste akkoord balde hij zijn vuist. In de ovatie die daarop volgde liet hij terecht de blazers ruimschoots delen. Het bijzondere van deze uitvoering was dat deze aan de redelijk vlotte kant was, zonder dat het als zodanig overkwam. Het gebeurt niet vaak dat een bekend stuk als de Tweede symfonie zo ‘snel’ voorbij lijkt te gaan, terwijl je het bij andere interpretaties als een ‘hele zit’ ervaart. En ondanks de relatief vlotte tempi heb je nergens het idee dat er sprake is van oppervlakkigheid.
Ook bij de Vierde symfonie benadrukte Gardiner vanaf het begin de zangerigheid en polyfonie en opnieuw was er sprake van een transparant klankbeeld. Het eind van het Allegro non troppo was indrukwekkend door de samengebalde kracht van orkest en dirigent. In het tweede deel, het Andante moderato, ontstond kort na het begin een mooi moment toen de blazers begeleid werden door de pizzicati van de strijkers. Even later klonk datzelfde deel bijna als kamermuziek. Door de grote mate van helderheid hoorde je ineens in het derde deel, het Allegro giocoso, heel duidelijk de triangel. Dit deel, dat in sommige lezingen zwaar en slepend overkomt, was nu ronduit wervelend. In het laatste deel, het Allegro energico e passionato, dat als Brahms’ symfonische meesterproef geldt, vergelijkbaar met het laatste deel van Mozarts Jupitersymfonie, waren vooral de contrabassen en de koperblazers bewonderenswaardig. De uitvoering had een duidelijke voorwaartse energie. Ook na deze interpretatie was er grote bijval voor orkest en dirigent. Er hingen in de zaal microfoons en het is te hopen dat deze concerten op het label van het orkest opgenomen zullen worden. De lezingen van deze twee meesterwerken van Brahms verdienen de nodige aandacht van een groot publiek!
Willem Boone
Info:
https://www.concertgebouworkest.nl/nl/concert/gardiner-leidt-brahms
https://www.concertgebouw.nl/concerten/38433-gardiner-leidt-brahms-bij-het-concertgebouworkest