Jonathan Fournel speelt rijpe Chopin en jeugdige Brahms
Gehoord: Concertgebouw, Kleine Zaal, Zomerconcerten, 7 juli 2022
Je zou een studie kunnen maken van de manier waarop pianisten een recital beginnen of een programma samenstellen. De jonge Franse pianist Jonathan Fournel, vorig jaar winnaar van het Koningin Elisabeth-concours in Brussel, deed dat gisteravond op het eerste gezicht misschien niet op spectaculaire wijze. Hij combineerde Chopin en Brahms voor zijn debuut in de Kleine Zaal van het Concertgebouw in Amsterdam. Tegelijkertijd bood hij daarmee een ‘compleet’ programma, in die zin dat hij de rijpe Chopin koppelde aan pianomuziek van de jonge, hemelbestormende Brahms.
Het is bepaald niet gemakkelijk om een avond te openen met een compositie als de Nocturne opus 62 nr. 1 van eerstgenoemde componist. Je moet je als pianist direct verplaatsen in een delicate wereld. Het is ironisch om te spreken van ‘de oude Chopin’ bij een componist die op 39-jarige leeftijd overleed, maar qua stijl en diepgang was hij in zijn laatste opusnummers op zijn hoogtepunt. Daar staat de virtuositeit geheel in dienst van de poëzie, daar waar deze meester in vroegere stukken als bijvoorbeeld het Andante spianato en Grande polonaise brillante opus 22 of het Allegro de concert opus 46 nog wel eens wilde epateren. De chromatiek in deze laatste stukken en de lange zingende lijnen geven je als luisteraar vaak kippenvel, ook na de zoveelste beluistering. Fournel wist direct raad met het delicate karakter van de Nocturne, hij speelde deze in een gaand tempo, dat misschien iets langzamer gemogen had. Hij maakte direct duidelijk dat hij droomt, maar met open ogen zonder zich in al te dromerig spel te verliezen.
Dat kwam nog meer naar voren in een rijpe compositie als de Derde sonate in b klein opus 58, die als het ware alle facetten van de kust van Chopin toont. De inzet was precies zoals de componist voorschrijft: maestoso. Ook hier was de aanpak van de pianist poëtisch en tegelijk geaard. In het eerste deel speelde hij de herhaling, wat lang niet iedereen doet. Verder speelde hij de eerste versie van deze sonate, waarin enkele passages in het openingsdeel enigszins anders klinken. Ze kunnen ten onrechte de indruk wekken dat de pianist ‘eruit is’ en improviserend zijn weg vervolgt, maar daarvan was geen sprake. Het tweede deel werd gelukkig geen ‘vingeroefening’ en in het Largo, het emotionele zwaartepunt van dit meesterwerk, viel de noblesse van de pianist op. Van nogal wat muziekliefhebbers is Chopin een (eerste) jeugdliefde en als zijn muziek overtuigend wordt gespeeld, herinner je je opnieuw waarom dat destijds gebeurde. Diezelfde magie werkte gisteravond weer (of nog steeds) doordat bij Fournel alles in balans is. Hij heeft een evenwichtige manier van spelen en daarmee imponeerde hij vorig jaar toen hij in de finale van het concours in Brussel het Tweede pianoconcert van Brahms bracht. Het is hem uitsluitend om de muziek te doen. Aan het eind van het Largo liet hij mooi de tegenstemmen uitkomen, jammer alleen dat deze momenten weer eens ontsierd werden door het nodige gehoest. Het vierde deel van deze sonate, Presto ma non tanto, zou een mooie graadmeter voor een concours zijn: allereerst om te kijken of een pianist deze tempoaanduiding letterlijk neemt en vervolgens om na te gaan of hij deze consequent volhoudt. Dit bewuste deel vormt een perpetuum mobile, waarin de passie alleen maar toeneemt. Dat zorgt mogelijk voor de neiging om te versnellen, wat echter niet in de partituur voorgeschreven staat. Fournel was voorbeeldig door dit opwindende deel in een consequent tempo te spelen en een parelende rechterhand te plaatsen tegenover een mooi gearticuleerde linkerhand. Hier en daar sloeg de pianist ook zijn klauwen uit, maar dat maakte deze vertolking er alleen maar spannender op.
Na de pauze speelde hij zijn sterkste troeven uit in de Derde sonate in F klein opus 5 van Brahms, muziek waarvan het karakter goed past bij de leeftijd van de pianist. Brahms was nog jonger, iets ouder dan twintig, toen hij deze sonate en zijn eerste twee Pianosonates aan Robert en Clara Schumann voorspeelde.
Zeker Robert Schumann was daarvan zeer onder de indruk en hij schreef daarover dat het niet om pianostukken, maar om ‘verkapte symfonieën’ ging. Precies dat aspect bracht Fournel treffend naar voren in zijn vertolking: direct de inzet van het eerste deel was orkestraal van allure. Daarbij maakt het dan niet zoveel uit dat een van de eerste akkoorden ‘ernaast’ was. De pianist wist meermaals de suggestie te wekken dat hij zijn instrument ontsteeg door de manier waarop hij timbres van andere instrumenten, soms blazers dan weer strijkers, voor de geest riep. Daarnaast schrok hij er niet voor terug om waar dat nodig was flink in de toetsen te grijpen. Het tweede deel is ook in deze ‘derde sonate’ het emotionele zwaartepunt: het is een van de mooiste en innigste andantes die Brahms ooit schreef. Hier frappeerde juist de tederheid van het toucher. Het was overigens opvallend dat hij het laatste akkoord lang liet uitklinken. In het vierde deel, de Rueckblick, leken zijn rechter- en linkerhand een dialoog met elkaar te voeren. In de Finale liet de pianist horen dat hij Brahms ook met gratie en charme kan spelen, zoals hij dat zo overtuigend het jaar ervoor gedaan had in Brussel. De koraal werd statig neergezet en het slot was ronduit triomfantelijk, zodanig zelfs dat het publiek na het laatste akkoord niet direct in applaus losbarstte maar een fractie stil bleef, alsof het zich even moest herpakken na deze overrompelende vertolking.
Het was tekenend voor Fournels bescheidenheid dat hij niet bedankte met een virtuoze toegift, maar met Bachs Jesu bleibet meine Freude in de bekende bewerking van Myra Hess. Met deze kalme muziek die als balsem na de hartstocht van Brahms klonk, eindigde de avond qua sfeer zoals deze begonnen was. Het vormde het ideale slot van een imponerend recital.
Willem Boone