Klaus Mäkelä solist en ‘one of the guys’ in Cellisten van het Concertgebouworkest
Gehoord: Zondagochtend Concert, 7/1, Grote Zaal, Concertgebouw, Amsterdam
Door Wenneke Savenije
Dirigeren en musiceren
In het muziekleven doet zich een nieuw fenomeen voor: jonge topdirigenten die even goed een instrument bespelen als een heel orkest. In Rotterdam geldt dat voor Lahav Shani (1989), afgelopen vijf jaar de chef-dirigent van het Rotterdams Philharmonisch, die net zo fantastisch piano kan spelen als dirigeren. Helaas wordt zijn contract niet verlengd, omdat hij overstapt naar de Münchner Philharmoniker. In Amsterdam is het, zo bleek afgelopen zondag, Klaus Mäkelä (1996), nu nog de geliefde artistieke partner van het Concertgebouworkest, maar vanaf 2027 ‘onze’ nieuwe chef-dirigent, die cello speelt met dezelfde glorieuze energie en muzikale overtuigingskracht waarmee hij als dirigent het orkest aanspoort tot ongehoorde en onweerstaanbare prestaties. Voor beide musici draait alles al van heel jongs af aan om ultieme liefde voor muziek, die kon gedijen, groeien en opbloeien in een ideale omgeving. De Israëlische Shani begon als zoon van een koordirigent op zijn zesde met pianoles, studeerde contrabas en later directie in Berlijn en werd opgemerkt door Daniel Barenboim. Mäkelä’s vader is cellist, zijn moeder pianiste en thuis werd altijd muziek gemaakt. Hij begon al jong met cellolessen en toen hij op zijn twaalfde meezong in het koor van de Finse Nationale Opera in Bizets opera Carmen wist hij zeker dat hij later dirigent wilde worden. Het was behalve aan zijn eigen eagerness vooral aan de wijze lessen van de Finse dirigent en pedagoog Jorma Panula te danken, dat zijn droom werkelijkheid zou worden. Het ging in zoverre ‘vanzelf’ dat er niet agressief werd gepusht maar wel actief gestimuleerd in een omgeving waarin klassieke muziek vanzelfsprekend aanwezig was, zodat de vonk steeds weer oversloeg en beide getalenteerde jongetjes al van het begin af aan meekregen dat je in muziek alleen iets kan bereiken als je er dag in dag uit heel serieus je best voor doet.
Muziek is liefde
‘Muziek’, zegt Mäkelä in een interview, ‘is liefde’. En voor echte liefde heb je alles over om die liefde waard te zijn en waar te maken. Bij elk stuk dat hij dirigeert of uitvoert voelt hij zich ‘verliefd op het stuk’, ook al heeft hij het al tientallen keren gedirigeerd of gespeeld. In een ander interview verklaart hij: ‘Wat betreft techniek is dirigeren, als je het vergelijkt met het leren bespelen van een instrument, niet zo moeilijk. De maat slaan is erg makkelijk. Het leren van de partituur, begrijpen waar die om draait, is natuurlijk wél moeilijk. Voor zover je een partituur überhaupt helemaal kunt begrijpen. Je persoonlijkheid kun je niet veranderen, dus zit er niets anders op dan gewoon te zijn wie je bent.’ En dat laatste lukt misschien beter wanneer je, zoals Shani en Mäkelä de veeleisende zoektocht van een instrument leren bespelen, een hindernissentraject uit intrinsieke motivatie, met succes doorlopen hebt. Je hebt jezelf ultiem op de proef gesteld en je weet wat je waard bent als mens en musicus. Je weet dat drillen en bulderen doorgaans de muziek, die in vrijheid geboren moet worden, niet helpt. Het gaat om inspireren en communiceren, met alle musici, de componisten en het publiek. Op de bok voor het orkest bespeel je niet één instrument maar eigenlijk alle instrumenten. Daar kun je je zo goed in verplaatsen omdat je weet wat het betekent om een instrument optimaal te beheersen. Essentieel bij dit alles lijkt het moment waarop een kind besluit later dirigent te willen worden. Neem Maxim Vengerov, die eerst de wereld veroverde als supertalent op de viool, tijdens een inmiddels genezen schouderblessure een algemene directie- en operadirectie opleiding volgde en nu zeker niet slecht dirigeert, maar toch nog altijd beter vioolspeelt dan dirigeert. Terwijl Mäkelä al als jongetje fanatiek bezig was met partituren bestuderen en ‘dirigeren’, náást zijn verlangen om goed cello te leren spelen.
Kamermuziek spelen
Op YouTube is wel het een en ander van Klaus Mäkelä als cellist te vinden, vooral in de kamermuziek. Aandoenlijk is zijn rol bij een uitvoering van het Adagio uit het Strijkkwintet van Schubert, waarin hij zógeobsedeerd zit te luisteren naar de andere spelers dat hij na een lange episode met voor hem enkel pizzicato’s vergeet in te zetten, waarop iedereen in lachen uitbarst. Mäkelä speelt o.a. op het Verbier Festival samen met beroemde musici als Janine Jansen, Antoine Tamestit, Sir Antonio Pappano, Martin Fröst, Renaud Capucon, Marc Bouchkov en Lucas Debarque en doet bepaald niet voor hen onder. In Podium Klassiek speelde hij op 4 april 2023 met zichtbaar plezier en hoorbaar natuurtalent het Rondo uit het Eerste strijksextet van Brahms op zijn Giovanni Grancino- cello uit de 17e eeuw, met leden van het Concertgebouworkest, waaronder Gregor Horsch, de aanvoerder van de cellogroep, als tweede cellist, zie https://youtu.be/pC-LtwNfuoM?si=ftIUzlOK03iU6pvj). Mäkelä lacht, straalt, genereert stromen van positieve energie en geniet van de manier waarop hij Brahms warmbloedig en levendig kan laten zingen op zijn cello te midden van zijn collega’s. Daarmee heeft hij zo’n aanstekelijk effect op zijn medespelers en het publiek, dat alle luisteraars op de vraag ‘Aimez vous Brahms?’ volmondig ‘Ja’ zouden antwoorden.
Twaalf plus een
En nu voerde Gregor Horsch met ware heldenmoed al om 11 uur ’s ochtends de twaalf Cellisten van het Concertgebouw aan, die gemiddeld een keer per jaar optreden. Met behoorlijk lastige bewerkingen van Mendelssohn, Wagner, Rachmaninoff, Mahler, Strauss, Tsjaikovksi en Rossini, waarmee de groep het zichzelf allesbehalve gemakkelijk maakte. Het Allegro uit de Strijkerssymfonie nr. 1 in C van de jonge Mendelssohn werd in ijzingwekkende vaart, ronkend en jubelend, maar met een nog wat diffuse samenklank de zaal in geslingerd, waarna in Wagners Vorspiel uit ‘Tristan und Isolde’ de individuele partijen begonnen samen te smelten tot etherische droombeelden vol hoop en verlangen, alsof de ongerepte natuur bij zonsopgang langzaam ontwaakte om getuige te zijn van de onmogelijke liefde tussen de hoofdpersonages. Er volgde een humoristische bewerking van Rachmaninoffs Prelude nr. 5, op. 23, waar de componist zelf een bloedhekel aan kreeg omdat hij dit aanstekelijke mars-achtige stuk zo vaak moest spelen. Maar de twaalf cellisten van het Concertgebouworkest hadden er plezier in en speelden de Prelude markant, vrolijk en energiek. Dat alle leden van het Concertgebouw vanuit de traditie een unieke affiniteit en vertrouwdheid met Mahler hebben, bleek tijdens de wonderschone weergave van het Adagietto uit de Vijfde symfonie, waarbij niet alleen de stijlvolle fraseringen, organische bewegingen en smaakvolle rubato’s, maar ook de steeds mooier wordende samenklanken ontroerden. Hetzelfde gold voor de kleurrijke en zwierige weergave van Bron Ochs’ Waltz uit de Suite uit der Rosenkavalier, op. 59 van Richard Strauss, al moet gezegd worden dat het in de Grote Zaal allemaal mooier klonk dan bij het terug beluisteren van de radio-opname van het Zondagochtendconcert, wat alles zegt over de fluwelen ‘glans laag’ die de akoestiek van het Concertgebouw aanbrengt over concerten.
Mäkelä zingt op zijn cello
En toen huppelde Klaus Mäkelä met zijn cello de rode trappen af om op zijn eigen verzoek Lensky’s aria Kuda, kuda vi udalilis uit Tsjaikovski’s Jevgeni Onegin te spelen, of liever te zingen op zijn cello. Vanaf de allereerste noot die de liefdevol door de twaalf cellisten ingeleide en begeleidde dirigent aanstreek klonk het al prachtig, door zijn oprechte muzikaliteit, exquise gevoel voor klankschoonheid, zijn even levendige als intelligente fraseringen en zijn gave om ook het emotionele verhaal van de muziek te vertellen, zonder te overdrijven, maar daardoor des te overtuigender. Meteen werd duidelijk dat Mäkelä evengoed met succes alsnog een solocarrière op de cello zou kunnen beginnen, want zijn cellospel doet in geen enkel opzicht onder voor zijn geestdriftige directies.
Hij heeft dan ook nog lang niet besloten zijn cello voorgoed aan de wilgen te hangen, want op maandag 3 juni 2024 gaat hij o.a. met de jonge vioolvirtuoos Daniel Lozakovich het Dubbelconcert voor viool en celo van Brahms uitvoeren. Na de wonderschone Tsjaikovski-aria sloot Mäkelä zich aan bij de twaalf cellisten voor een vrolijke afsluiting van het concert met de Ouverture uit Rossini’s Wilhelm Tell, waarop bij wijze van toegift nog het in edel en sentimenteel samensmeltende klanken uiteengezette Intermezzo Sinfonico volgde uit Mascagni’s Cavalleria Rusticana.
Wenneke Savenije
Terugluisteren:
Info: