Lugansky brengt Rachmaninoff op ijzersterke wijze tot leven
Serie Grote Pianisten, Rachmaninoff-programma door Nikolai Lugansky. Gehoord 21 mei, Grote Zaal, Concertgebouw, Amsterdam
Door Wenneke Savenije
‘Veel hangt af van je stemming, van hoe je daarvoor gespeeld hebt, van hoe je je voelt’, zegt de Russische klavierleeuw Nikolai Lugansky, die zo bescheiden en eerlijk is dat je helemaal zou vergeten dat hij een echte klavierleeuw is, in een recent interview van Willem Boone in De Nieuwe Muze. Het gesprek gaat over wel of niet ritardando (vertragen) aan het eind van het Derde pianoconcert van Rachmaninoff. Maar de uitspraak zou als motto kunnen dienen voor de weliswaar uiterst gedisciplineerde en technisch imposante, maar ook spontane en vrijgevochten manier waarop Lugansky zich in zijn Rachmaninoff-recital manifesteerde.
Lugansky blijkt in het hele interview over Rachmaninoff de nuchterheid zelve, al weet hij en passant een aantal vooroordelen over Rachmaninoff weg te poetsen. Zoals dat de componist in 1897 na de desastreuze ontvangst van zijn Eerste symfonie o.l.v. een dronken Glazounov uit pure verslagenheid en depressiviteit niets meer zou hebben uitgevoerd, terwijl hij zich in werkelijkheid actief bezighield met dirigeren. Als bekend knapte Rachmaninoff, die dit jaar zijn 150ste geboortedag viert, ook als componist weer op door de hypnosebehandelingen van Nikolaj Dahl. Nadat hij in 1917 op de vlucht sloeg voor de Russische Revolutie en naar Amerika vertrok om zich daar in eerste instantie vooral te concentreren op zijn glansrijke carrière als pianovirtuoos, begon hij na verloop van tijd ook weer meer te componeren, waaronder veel pianowerken die hij op zijn eigen recitals speelde. De stukken die Lugansky zondagavond uitvoerde waren echter al van oudere datum: de Moments musicaux, op. 16 uit 1896, de Sonate nr. 2 in bes op. 36 uit 1913 en de Dertien preludes, op. 32 uit 1910.
Volgens Lugansky componeerde Rachmaninoff zijn pianowerken vanuit een volstrekt natuurlijke dispositie voor de piano, die een verlengstuk was van zijn lichaam en zijn reusachtige handen. Dus hoe complex en moeilijk ze ook zijn, Lugansky – die zelf met zijn atletische gestalte, lange armen en grote handen ook geboren lijkt te zijn voor de piano – draait er in zoverre zijn hand niet voor om, dat hij zich minder nerveus maakt voor het spelen van de vaak hondsmoeilijke stukken van Rachmaninoff dan bijvoorbeeld voor stukken van Schubert, die méér musicus dan pianist was. En zo schudde Lugansky de zes delen van de Moments musicaux, door hem getypeerd als ‘stadsromances’ voor de Russische elite, soepel en vloeiend uit zijn mouw, waarbij aangetekend dat Rachmaninoff ook deze quasi simpele ‘stemmingsstukjes’, die gebaseerd zijn op romantische vormen als de nocturne, barcarolle en etude, piano technisch gezien behoorlijk ingewikkeld heeft weten te maken door de onstuimige, kleurrijke en vaak overdadige stemvoering ervan.
Daarna waagde Lugansky zich aan de oerversie van de Tweede sonate, die Rachmaninoff zelf inkortte en vereenvoudigde, zodat de meeste pianisten voor de herziene versie kiezen. Zo niet Lugansky: ‘Het origineel bevat zoveel prachtige passages waar Rachmaninoff later het mes inzette, vooral in het derde deel’… ’De aandacht gaat altijd weer uit naar Rachmaninoffs grote handen en dito akkoorden, maar wat wij pianisten juist moeten honoreren is de ongelooflijke meerstemmigheid van zijn pianowerk. Je hoort altijd verschillende stemmen tegelijkertijd, en elke lijn moet gezongen worden als een zelfstandige stem.’ En dat is dan ook precies wat Lugansky met zijn warm gepolijste toucher in zijn eeuwig dóór stromende maar formeel glasheldere, prachtig uitgebalanceerde en zeker niet overdreven sentimentele of ‘nostalgische’ interpretatie van dit weerbarstige Rachmaninoff-stuk naar voren liet komen. Zijn trefzekere benadering was technisch en muzikaal ijzersterk, niet om te epateren, maar gewoon omdat hij oprecht van Rachmaninoff houdt en diens muziek gemakkelijk aankan.
Na de pauze volgde een superieure uitvoering van de Dertien etudes op. 32, waarvan de rijkdom aan stemmingen, emoties en sferen nog maar beperkt tot me doordrong omdat ik ineens niet lekker voelde, maar geen kans zag me vanuit het midden van het balkon naar de gang te bewegen zonder het geconcentreerd luisterende publiek te storen. Ik zat de Preludes dus noodgedwongen allemaal uit terwijl ik bijna van mijn stokje ging en begon daardoor de overdadige schrijfwijze van Rachmaninoff gaandeweg als onverdraaglijk en claustrofobisch te ervaren. Veel te veel noten, te veel modulaties, te veel ritmes, te veel stemmen … en dat in muzikale ‘miniaturen’, waarvan alleen de meest dromerige en sfeervolle nog enigszins tot me doordrongen. Het deed me wederom beseffen dat niet alleen de interpretatie, maar ook de receptie van muziek een kwestie is van ‘je eigen stemming’ en ‘hoe je je als luisteraar voelt.’ Waar Bach en Mozart bij mij bijna altijd helend werken, heeft Rachmaninoff op moeilijke momenten op mij juist een averechts effect: ik wil alleen nog maar weg uit al die oceanen van geluid, al die stemmen, al die harmonieën, die op mijn zenuwen gaan werken als ik me niet lekker voel. Toen ik direct nadat de laatste Rachmaninoff-noot geklonken had de gang bereikte, hoorde ik Lugansky in de verte bij wijze van toegift Bach spelen, zodat ik zelfs door de muren heen weer kalmeerde en getroost door die dierbare klanken het gebouw verliet.
Wenneke Savenije
Info: www.concertgebouw.nl