Moeizame Matthäus-Passion bij het KCO
Gehoord: 31/3, Het Concertgebouw, Amsterdam. Herhaling: 2/4 (live-uitzending op NPO Klassiek)
Door Marnix Bilderbeek
Op het gebied van historische uitvoeringspraktijk mag de Engelse dirigent en toetsenist John Butt dan bepaald geen vreemdeling in Jeruzalem zijn, op de Amsterdamse affiches deed zijn naam ongetwijfeld wat wenkbrauwen fronsen. Bij het Nederlandse publiek geniet hij immers niet dezelfde bekendheid als de internationale barokspecialisten die het Koninklijk Concertgebouworkest de afgelopen jaren leidden in hun traditionele passieconcerten rond Palmzondag, zoals William Christie, John Eliot Gardiner of Philippe Herreweghe. Voor volgend jaar staat Trevor Pinnock op de planning in de Johannes-Passion.
Niet onbelangrijk is dat al deze gastdirigenten al vaker hadden samengewerkt met het orkest vóór ze een van Bachs passies kwamen doen. Bach-kenner Butt daarentegen, die artistiek leider is van het Dunedin Consort in Schotland en een leerstoel bekleedt aan de Universiteit van Glasgow, maakte dit weekend in twee uitvoeringen van de Matthäus-Passion zijn debuut bij het KCO.
Staand achter het kistorgel deed hij in gestiek en mimiek denken aan een soort Britse Ton Koopman: grote armgebaren, breed grijnzend met opengesperde ogen, het hoofd meedeinend op de cadans van de muziek. Maar ook inhoudelijk trok de vergelijking met Koopman zich enigszins door. De Matthäus die op vrijdagavond in het uitverkochte Concertgebouw tot klinken kwam was qua koorpassages en orkestbegeleiding alleszins welluidend en fraai gearticuleerd, maar bleef behoorlijk binnen de lijntjes en ontroerde of overweldigde bijna nergens.
Het openingskoor ontvouwde zich mooi vloeiend, al miste het in al zijn vloeiendheid ook wat reliëf en ritmische puls. Dat was wellicht een bewuste keuze, want in enkele andere delen (zoals Sind Blitze, sind Donner en Laß ihn Kreuzigen) klonk het Groot Omroepkoor dikwijls juist sterker geaccentueerd. Ook instrumentaal legde Butt op sommige plekken effectieve klemtonen, zoals de staccato spelende fluiten in het basrecitatief Ja, freilich of in het mooi grommend gespeelde slotkoor Wir setzen uns mit Tränen nieder.
Dat een doorgewinterd Bach-specialist niet per definitie de beste neus heeft voor goede zangers bleek uit het hoofdzakelijk Britse solistenteam dat Butt had meegebracht, waarin meer dan de helft van de zangers teleurstelde. Vooral tenor Nicholas Mulroy stond als evangelist een overtuigende vertelling van het passieverhaal in de weg. Mulroy was de enige die zonder bladmuziek zong (wat al meteen te denken geeft bij de evangelist) en zette zijn vrije handen in voor een fysieke en melodramatische vertolking die bij tijd en wijle op het semi-geënsceneerde af was. Oppervlakkige mimiek wisselde hij nu en dan af met een verbaasde of verontwaardigde draai richting zijn medesolisten en de koorleden zodra die hun partijen zongen, alsof hij ze voor het eerst hoorde.
Al dat theater moest misschien verbloemen dat Mulroy vocaal niet was opgewassen tegen de Grote Zaal van het Concertgebouw. Om zich tot op de achterste rijen verstaanbaar te maken zette hij zoveel druk op zijn stem dat zijn geluid uitgeperst en afgeknepen klonk en er nauwelijks ruimte overbleef voor dynamische nuance en doorvoelde tekstbeleving. Bijna alle recitatieven werden vanuit een soort aanvalshouding de zaal in gekatapulteerd: borst vooruit, schouders naar achteren, armen richting het publiek. Het forse rubato waarmee Mulroy zijn teksten zong leek een verwoede poging om toch enig contrast aan te brengen.
Tegenovergesteld was de pose van zijn buurman Benjamin Appl, die de Christus-partij vertolkte en gestoken was in een strak getailleerde smoking met opzichtige panden, waardoor hij scherp afstak bij zijn sober geklede collega’s. Zijn ietwat ineengedoken houding onderstreepte echter zijn ingetogen stijl van zingen, waarmee hij af en toe mooie momenten wist te creëren, maar tegelijkertijd de toehoorder niet veel kans bood om de woorden van Christus poignant te laten binnendringen.
Kennelijk was er kort voor het concert geschoven in de bezetting, want in het programmaboekje stond nog de naam van Matthew Brook vermeld als Christus, en ook onder de orkestsolisten bleken er kleine wijzigingen. Een haastige insprong verklaarde misschien de weinig voor de hand liggende casting van Appl en Mulroy naast elkaar in de dragende rollen van de Matthäus-Passion, die immers een totaal verschillende benadering van tekst en muziek hadden. De helderheid die ze allebei in hun stemklank ontbeerden had tot gevolg dat enkele koorzangers met een kleine solo-rol, zoals Judas of de Hogepriester, opmerkelijk genoeg soms beter verstaanbaar waren dan Christus of de evangelist.
Dat laatste gold niet voor de uitstekende zanger Stephan Loges, die de basaria’s en de rol van Pilatus op zich nam. Vanaf zijn eerste recitatief (Der Heiland fällt vor seinem Vater nieder) gaf hij blijk van een krachtig en flexibel stemgeluid dat moeiteloos de zaal vulde. Het was dan ook een vrij onzalige keuze dat hij relatief weinig tekst kreeg toebedeeld en uitgerekend de twee mooiste basaria’s, Komm süßes Kreuz en Mache dich mein Herze rein, niet door Loges maar door Appl werden gezongen.
Ook sopraan Sophie Bevan en tenor Hugo Hymas konden jammer genoeg niet voldoen aan de hoge standaard van het orkest waar ze voor het eerst hun opwachting maakten. Beiden waren niet helemaal toonvast, maar met name Bevan miste consistentie: waar de ene noot prachtig uitgesponnen werd, zakte haar stem bij de volgende volledig in en verdwenen sommige lettergrepen in het luchtledige. De kernaria Aus Liebe, zo beeldschoon omlijst door de fluitisten van het KCO, werd daardoor vluchtig en boette in aan liturgische expressie.
Gelukkig was er naast Stephan Loges nog één groot lichtpunt onder de solistenschare die het nodige goed kon maken in deze vocaal gemankeerde Matthäus. De jonge Britse contralto Jess Dandy wist de muziek van Bach met haar prachtige koperen sonoriteit en natuurlijk vloeiende vibrato fantastisch te laten stromen. Door haar goede muzikale beheersing kwam er eindelijk ademruimte in de tekstuele zeggingskracht en konden aria’s als Erbarme dichen Können Tränen werkelijk ontroeren.
Over de hele linie stonden de aria’s echter te veel op zichzelf en viel het lijdensverhaal van Christus een beetje tussen wal en schip, wat vooral te wijten was aan de ontbrekende schraging door een sterke evangelist. Hopelijk grijpt het KCO de komende jaren voor hun passies weer terug op musici met wie ze langer geaffilieerd zijn, zodat een evenwichtiger selectie zangers kan worden gecureerd. De Matthäus-Passion van vrijdagavond werd namelijk, wat mij betreft, misschien wel een van de minst memorabele passie-uitvoeringen door het KCO van het afgelopen decennium – ook al deden het eindapplaus en het luide gejuich na afloop een andere publieke opvatting vermoeden.
Marnix Bilderbeek
Info:
https://www.concertgebouworkest.nl/nl