Momo en Mari Kodama: naadloos samenspel aan en buiten de piano
Gehoord: Muziekgebouw aan het IJ, 7 januari 2023
Door Willem Boone
Een detail aan het recital van Momo en Mari Kodama viel bij binnenkomst in de zaal direct op: de twee vleugels stonden zo ver mogelijk uit elkaar, aan de twee uiterste einden van het podium. Dat riep direct herinneringen op aan verhalen over beroemde strijkkwartetten, waarvan de leden weliswaar op het podium samen de prachtigste muziek speelden, maar die elkaar daarbuiten niet konden luchten of zien of niet naast elkaar in een vliegtuig wilden zitten. Zou er tussen deze twee zussen iets soortgelijks spelen of hadden ze geen behoefte aan oogcontact? Die indruk werd nog versterkt toen ze bij aanvang elk door een ‘eigen’ deur opkwamen, gevolgd door hun bladomslaanders.
Het eerste stuk, Kosmos, van Peter Eötvös, was ook meteen het heftigste van de hele avond: het begon met een klap, gevolgd door een furieuze triller op beide vleugels. Aan de andere kant was dit een evocatieve manier van Eötvös om de ‘big bang’ uit te beelden. Daarna was de muziek afwisselend bruut en subtiel. De nuances aan het eind – met verwijzingen naar Bartoks Nachtmusik uit diens Suite Im Freien voor piano solo – waren fascinerend. Je kunt je afvragen of dit het gedroomde begin van een recital was: het deed een beetje denken aan iemand die binnenkomt en meteen iemand een trap in zijn maag geeft. Maar ook daarover waren de meningen verdeeld: mijn ‘buren’ tijdens het concert vonden het juist geweldig om zo een concert te beginnen, omdat ‘je er zo direct in zit’.
Na dit eerste onderdeel werden de twee vleugels naar het midden van het podium gereden en tegenover elkaar geplaatst, zoals dat meestal het geval is bij recitals op twee piano’s. Dat deed vermoeden dat Eötvöswaarschijnlijk in de partituur voorgeschreven heeft dat de vleugels ver uit elkaar opgesteld moesten worden. Navraag bij de artiesten na afloop van het concert leverde op dat dit inderdaad op verzoek van de componist gebeurd is. Hij verlangde zelfs dat de ene vleugel op het podium en de andere achter in de zaal opgesteld zou worden, om zo het idee van echo in de kosmos te versterken. Dat bleek in deze ruimte niet mogelijk en ‘dit was de beste oplossing die we konden bedenken’, aldus Mari Kodama.
Het verschil met het volgende programmaonderdeel was groot: Drie Koraalvoorspelen van Bach in de bewerking van György Kurtag. Vooral het eerste, Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit BWV 106, was sereen en dat kwam na het ‘geweld’ van Kosmos nu misschien nog beter tot zijn recht. Het tweede, Aus tiefer Not schrei ich zu dir BWV 687, deed door de zware bassen denken aan de bewerkingen die Busoni van diverse Koraalvoorspelen van Bach maakte voor piano solo. Het derde, Allein Got in der Höh sei Ehr BWV 711, klonk nog het minst Bachiaans, vooral door de harmonieën in de primo-partij. In elk geval viel het zeer eensgezinde spel van de beide zussen op.
Helemaal goed kwam het daarna in de Sonate voor twee piano’s in D KV 448 van Mozart, een van de meest briljante en feestelijke stukken in zijn gehele oeuvre voor piano. Het blijft jammer dat deze componist zo weinig voor twee piano’s geschreven heeft, want hij gaf beide instrumenten absoluut gelijkwaardige partijen die elkaar bovendien ideaal aanvullen. Behalve de Fuga in C KV 426, het Concert voor twee piano’s en orkest in ES KV 365 en het onvoltooide Larghetto en allegro schreef hij helaas niets voor deze combinatie. Mozart mag dan vaak met tegenzin pianoles gegeven hebben omdat hij waarschijnlijk veel met ongetalenteerde leerlingen te maken kreeg, zo nu en dan zaten daar toch ook briljante leerlingen bij, zoals Barbara Ployer (Mozart noemde haar een ‘getalenteerde hysterica’, aan wie hij zijn Pianoconcert in G KV 453 opdroeg dat bij haar thuis ten doop gehouden werd, waarna hij met haar deze Sonate voor twee piano’s uitvoerde) en Josepha von Auernhammer.
Laatstgenoemde inspireerde hem tot het schrijven van deze sonate en we mogen haar wel dankbaar zijn, want de componist hoefde zich net zomin als voor zichzelf meer enige beperkingen op te leggen. Direct in het Allegro con spirito wordt al duidelijk hoe prachtig de twee piano’s duelleren, elkaar aanvullen en elkaars motieven overnemen. Het samenspel van de twee zussen was ook hier onberispelijk. Het andante speelden ze in een mooi, ‘gaand’ tempo en gelukkig namen ze het derde deel, het allegro molto, in een niet te snel tempo. (Hierover stond in het programmaboekje dat het om de ‘omgekeerde’ versie van het Rondo alla Turca gaat!). Opvallend was hoe goed de pianistes naar elkaar luisterden en hoe identiek zij fraseerden.
Na de pauze volgden de Variaties en fuga op een thema van Mozart opus 132a van Reger, die bekender in hun orkestversie geworden zijn, maar waarvan deze bewerking door de componist zelf gemaakt is. Het gaat hier om het openingsthema van de Pianosonate in A KV 331, waarover Mozart zelf gevarieerd heeft. Direct na het thema gaat Reger harmonisch een hele andere kant op, zijn idioom is laatromantisch en doet aan dat van Brahms denken. In tegenstelling tot laatstgenoemde componist was naarmate de variaties vorderden het thema steeds minder goed te herkennen en in de afsluitende Fuga was het geheel onherkenbaar geworden. Brahms slaagde er in zijn variatiereeksen, zoals de Variaties en fuga over een thema van Händel opus 24 in om meer onderliggende cohesie aan te brengen en bij hem bleef het oorspronkelijke thema herkenbaar. Deze Mozart-variaties worden door sommigen als een waardig vervolg op de Haydn-variaties van Brahms gezien: ze zijn ingenieus en in de afsluitende Fuga zelfs knap geschreven. Niettemin kleeft er ook iets ‘geconstrueerds’ aan deze muziek die maakt dat je haar soms bewonderend ondergaat, maar toch wordt uiteindelijk je hart er niet door geraakt. Reger was sterk in contrapunt, maar bij hem bewonder je vooral de technische prestatie, terwijl je bij de door hem bewonderde Bach geraakt wordt door de combinatie van vakmanschap, genie en schoonheid. Daarbij vergeleken en mede door de grote hoeveelheid noten kan de muziek van Reger ‘zwoegerig’ overkomen. De beide zussen speelden echter uitstekend en bouwden het slot uit tot imposante proporties.
Tegen het eind van het applaus (dat moment waarop je je afvraagt of het concert voorbij is of dat er nog een toegift zal volgen) klapten de pianistes zelf en even leek het erop of dit misschien een Japanse vorm van beleefdheid was om het publiek op hun beurt te bedanken…… tot bleek dat zij al met een toegift bezig waren! Het ging om Clapping music van Steve Reich, waarbij twee musici klappend op elkaar reageren en waar geen noot piano aan te pas komt. Je moet het maar durven, maar het moet gezegd worden dat ze ook hier naadloos op elkaar reageerden! Het vormde een onverwacht slot van een stilistisch behoorlijk gevarieerd programma door twee musiciennes die ondanks hun gracieuze verschijning (en geconcentreerde samenspel) niet terugschrokken voor verrassingen!
Willem Boone
Info: