Nelson Goerner: perfect in balans
Nelson Goerner: perfect in balans
Gehoord: 29/2, Musis, Muzenzaal, Arnhem
Door Willem Boone
Bij Nelson Goerner zijn hoofd en hart volmaakt in evenwicht: hij heeft de intelligentie, smaak en techniek om een groot repertoire te vertolken zonder daarbij te vervallen in excessen of sentimentaliteit. Hij speelt ‘gewoon’ wat er in de partituur staat en daardoor kan je als luisteraar niets anders doen dan hem als betrouwbare gids volgen. Ik moet zeggen dat ik enigszins bevooroordeeld was: ik had hem voor het recital van gisteravond in Arnhem al vaak in recitals en met orkest gehoord en kan daar alleen maar lovend over berichten. Verder heb ik het geluk gehad hem een keer te interviewen (1) en gistermiddag heb ik hem samen met hoofdredacteur Wenneke Savenije voor de tweede keer langdurig gesproken. Met een artiest van zijn kaliber kan je alleen maar onder de indruk zijn: je spreekt met een musicus die heel goed weet wat hij doet, een wijs en aardig mens, wars van sterallures die niets anders wil dan de schoonheid van de muziek zo overtuigend mogelijk overbrengen. Eigenlijk is hij het ideale medium tussen muziek en publiek. Die indrukken nam ik dus gisteravond mee en Goerner maakte dat wat hij verteld had helemaal waar.
Hij begon zijn recital met Bachs Chromatische fantasie en fuga. De fantasie wil bij sommige pianisten nog wel eens ontaarden in een oefening in vingervaardigheid en hoewel het Goerner daar zeker niet om te doen is, ontkwam hij daar toch niet helemaal aan. In de fuga bewees hij echter dat hij inderdaad ‘een meester van de nuance’ is (zoals op het programma vermeld stond): hij bouwde de fuga prachtig, met heldere stemvoering op. Gelukkig speelde hij echt piano en was hij er niet op uit om zijn instrument als een veredeld klavecimbel te laten klinken. Zo speels hoor je Bach niet vaak!
Ook het volgende werk, Chopins Berceuse, klonk glashelder, met een wellicht een iets te snel tempo. De derde Ballade van dezelfde componist kreeg een overtuigende uitvoering en in het Andante spianato bewees Goerner dat hij kan dromen met zijn ogen open. Die kwalificatie is absoluut positief bedoeld: ook hier liet hij zich niet tot vals sentiment leiden, een gevaar dat bij Chopin vaak op de loer ligt. Wat bewonderenswaardig bij deze pianist is, zijn wat men in het Frans ‘plans sonores’ noemt. Een moeilijk te vertalen begrip, maar het komt neer op een gelaagde klank, die als het ware uit meerdere klankniveaus bestaat. Hij kan met zijn rechterhand een zangmelodie spelen, zoals Chopin in het Andante spianato voorschrijft en waarbij de piano bijna als zangstem klinkt, terwijl de linkerhandbegeleiding gedempt klinkt. Dit alles in perfect evenwicht en met een natuurlijk rubato. Ik miste hoogstens iets van de magie van de legendarische Arturo Benedetti Michelangeli, die in hetzelfde Andante bepaalde passages waar Chopin dezelfde noten achter elkaar voorschrijft als klokken liet klinken. Dat is een effect dat ik bij geen andere pianist zo gehoord heb (ik zit er dan ook altijd op te letten wanneer de betreffende passage komt!), maar de Italiaanse pianist had niet voor niets het predicaat van ‘monstre sacré ‘. In de Polonaise brillante, die op het inleidende Andante spianato volgde, bewees de Argentijnse pianist dat hij ook de virtuositeit bij Chopin niets verschuldigd bleef.
Na de pauze brak de pianist allereerst een lans voor Gabriel Fauré, wiens pianowerken zelden op het programma van pianorecitals te vinden zijn. Bij deze componist is er net als bij Beethoven en Scriabin een groot verschil tussen zijn eerste en zijn laatste werken. Onder de eerste opusnummers van Fauré bevinden zich enkele absolute meesterwerken, zoals de Eerste vioolsonate, het Eerste pianokwintet en de Ballade opus 19, waarvan twee versies bestaan, voor piano solo en voor piano met orkest. In deze werken is het idioom van Fauré fijnzinnig, in zijn late werken is de fijnzinnigheid er nog steeds, maar zijn stijl wordt harmonisch moeilijker te volgen en zijn melodieën zijn minder makkelijk te herkennen. Het Thema met variaties opus 73 dat op het programma stond, viel tussen beide stijlperiodes in: het had niet meer de elegantie en spiritualiteit van zijn vroege werken, maar het miste ook het beladen notenbeeld van een laat stuk als bijvoorbeeld het Tweede pianokwintet. Het is muziek die voor een luisteraar niet altijd makkelijk te volgen is en die voor een pianist moeilijk moet zijn om te memoriseren. Maar er waren ook diepzinnige momenten, zoals het slot van de variaties, die Goerner met veel gevoel speelde.
Ten slotte stonden er twee werken van Liszt op het programma, een componist bij wie trivialiteit vaak enigszins op de loer ligt en die wel vaart bij de gezonde opvattingen van deze pianist. Les jeux d’eau à la Villa d’Este klonk allerminst triviaal en in de afsluitende Rhapsodie Espangole deed Goerner wat hij vooraf in het interview gezegd had: hij beschouwde het stuk weliswaar als vuurwerk, maar hij wilde het vooral met grandeur brengen. En dat was precies wat er gebeurde: de virtuositeit kwam er vlekkeloos uit met de beruchte octavensalvo’s en sprongen over het klavier, maar Liszt werd bovenal met goede smaak en humor gespeeld. De pianist maakte qua virtuositeit een duidelijk verschil tussen Chopin en Liszt, deze is bij eerstgenoemde componist ‘beheerster’ en minder extravert dan bij Liszt. Dat zorgt ervoor dat deze Rhapsodie Espagnole een verrukkelijke uitsmijter van een fraai recital werd. Ik bedacht me dat het voor een pianist een gelukzalige ervaring moet zijn om zo’n lastig stuk zo moeiteloos uit je mouw te schudden! Het publiek gaf de pianist terecht een staande ovatie, waarna er een toegift volgde: Nocturne van Paderewski, een onbekende componist voor wie Goerner zich eveneens sterk maakt. Ook hier liet hij zich niet tot sentimentaliteit verleiden, die het stuk wel enigszins in zich heeft.