Nelson Goerner: pianist bij wie alles in balans is
Gehoord: Concertgebouw, 26 november 2023
Door Willem Boone
Veel pianisten hebben een componist of een deel van het repertoire waarin ze uitblinken. Er zijn ook musici die alles even goed spelen, zo goed dat je het nauwelijks meer bijzonder vindt dat iemand net zo goed Beethoven als Schumann, Ravel of Prokofiev speelt. Zo iemand is de Argentijnse pianist Nelson Goerner: bij hem weet je dat er altijd een hoog artistiek gehalte gewaarborgd is en dat temperament en beheersing elkaar in balans houden. ‘Evenwichtig’ is hét woord om zijn vertolkingen te karakteriseren. Hij begon zijn recital in het Concertgebouw met de Chaconne in G, HWV 435 van Händel. Zijn klavierwerken genieten geen grote bekendheid onder pianisten, waarschijnlijk omdat altijd de vergelijking met die van Bach voor de hand ligt. Dit was echter een aardig stuk dat duidelijk naar een climax toewerkt. Het klonk goed op piano, wat zeker niet voor alle klavierwerken van Händel geldt. Tegelijk waakte Goerner ervoor dat het ook weer niet te pianistisch in de vorm van virtuoze vingeroefeningen werd.
Het was een genoegen om daarna Schumanns Davidsbündlertaenze weer eens te horen, een cyclus die lang niet zo vaak op het programma staat als bijvoorbeeld Carnaval, Kreisleriana of de Fantasie. In de dertig jaar van de Serie Meesterpianisten in de Grote Zaal zullen ze misschien twee of drie keer uitgevoerd zijn. Dat is jammer, want deze cyclus tekent Schumann met zijn twee alter ego’s Florestan en Eusebius ten voeten uit. De stemmingswisselingen volgen elkaar snel op, wat van de pianist een uiterst flexibele geest vraagt. Goerner toonde dat hij duidelijk affiniteit met deze componist heeft, al kwam die wellicht het beste tot uiting in de meer introverte gedeeltes, die van de ingetogen Eusebius. Zo waren bijvoorbeeld de Dansen nr 5, 7 en 14 ontroerend in hun eenvoud en daar sprak Schumanns poëzie direct tot het hart. De snelle gedeeltes, waar Florestan aan het woord was, kwamen niets te kort, maar de pianist behield de controle en liet zich niet verleiden tot onstuimig spel, een aspect waar sommige musici bij deze componist in snelle delen nadruk op leggen. Dat kan, mits het niet in uitersten vervalt, ook zijn bekoring hebben. Mooi waren de laatste twee Dansen, nr. 17, Wie aus der Ferne en nr. 18, Nicht schnell. Nr 17 vormt het emotionele hoogtepunt van de cyclus en je kunt je hier voorstellen wat de Amerikaanse pianist Jonathan Biss (een van de pianisten die de cyclus bij een recital in de Serie Meesterpianisten uitvoerde) ooit over Schumann zei: ‘Hij is op zijn mooist als hij alleen met zijn piano is.’ Daar kan je je in zoverre iets bij voorstellen dat je zonder veel moeite de componist voor je kan zien, gezeten aan de piano, waarbij hij zulke pure muziek, ontdaan van iedere onoprechte emotie, opschrijft. Nr. 18 besluit de cyclus op ingetogen, ietwat ontwrichtende wijze met dat merkwaardige ritme, waar de componist met een licht bitterzoet gevoel terug lijkt te kijken. Goerner leverde met zijn persoonlijke, doorvoelde interpretatie een gedenkwaardige prestatie.
Na de pauze stond er een ander hoogtepunt uit het romantische repertoire op het programma: de Vier ballades van Chopin, die hoewel ze vaak als cyclus gespeeld worden overigens niet in hetzelfde jaar ontstonden. Ook hier was het spel van de pianist organisch en zijn Chopin was er een van vlees en bloed. De Poolse componist ontmoette in Parijs de Poolse dichter Adam Mickiewicz, maar toch leek eerstgenoemde minder literair geïnteresseerd dan Schumann en het is allerminst zeker dat het werk van deze dichter als inspiratiebron voor de Ballades gediend heeft. Toch is er ook in het werk van Chopin een duidelijke tweedeling te bespeuren, al bedacht hij geen alter ego’s in zijn stukken. Een compositie als de Tweede ballade toont echter duidelijk aan dat er wel degelijk sprake van sterke stemmingswisselingen was: na het rustige begin volgt een stormachtige episode, die nog een aantal keren terugkeert. Goerner wist deze elementen overtuigend te combineren. Hij liet het vuur oplaaien zonder in uitersten te vervallen. Ondertussen deed hij recht aan de grandeur van deze stukken, het meest aan de Vierde ballade. Het slot met de vrijwel onspeelbare laatste bladzijden was als te verwachten briljant, wat tot een ovatie van het publiek leidde.
Als eerste toegift klonk Daisies, een bewerking die Rachmaninoff zelf van zijn gelijknamige lied maakte. De pianist speelde het met veel gevoel voor nostalgie. De tweede toegift was substantieel en vooral verrassend. ‘Verrassend’ omdat hij misschien toch wilde laten zien dat hij ook een virtuoos is: het ging om de bewerking die Schulz-Evler maakte van Strauss’ ‘Schöne blaue Donau’. Het is typisch virtuozenrepertoire dat tegenwoordig niet zo vaak meer klinkt en waarmee oude romantische meesters graag hun recitals afsloten. Het is zeker dat je er heel goed piano voor moet spelen om de vele noten tot klinken te brengen en – als je het op de juiste manier speelt – is het ook repertoire waarmee je je publiek kunt verleiden. Goerner speelde het geraffineerd en zeer virtuoos. Het enige wat miste was hier en daar het persoonlijke rubato waarmee legendarische pianisten uit het verleden de muziek lieten ‘uitzingen’. Niettemin was het interessant om dit al bijna vergeten repertoire weer eens te horen!
Willem Boone
Info: