Nikola Meeuwsen en Enrico Pace bij Piano Biënnale: talentvolle student en meester
Free The Piano!
Gehoord: Musis Sacrum, Arnhem, 20 april 2023
Door Willem Boone
Initiatiefneemster Daria van den Bercken heeft onder het motto ‘Free the Piano’ voor de tweede editie van de Piano Biënnale een programma bedacht dat werkelijk voor iedere pianoliefhebber wat wils biedt. Een van de redenen waar je haar dankbaar voor kunt zijn is dat ze jonge Nederlandse pianisten in het ‘voorprogramma’ laat optreden. Om hen te kwalificeren als ‘jonge talenten’ komt al bijna als een understatement over: op donderdag was dat Nicola Meeuwsen die, net als Aidan Mikdad op vrijdag, beter tot zijn recht komt als je hem een ‘jonge meester’ noemt.
Eerstgenoemde speelde de Fantasie van Schumann. Dat is op zich al een lastig stuk, maar om daar een recital mee te beginnen is helemaal een opgave. Het eerste deel met als opschrift ‘Durchaus leidenschaftlich zu spielen’ kwam goed tot zijn recht: hartstochtelijk was zijn inzet zeker. Dat is dan weer een voordeel van deze Fantasie: zodra je je optreden met deze compositie begint, moet je direct in het diepe duiken. Meeuwsen had overigens net zo veel gevoel voor de meer ingetogen kant van Schumann, zodat er een mooie balans tussen de beide alter ego’s van deze componist ontstond: Eusebius en Florestan. De Fantasie kwam over zoals hij bedoeld was: een bekentenis. Schumann begon er in 1836 aan toen hij nog niet met zijn latere vrouw Clara Wieck getrouwd was en zijn turbulente gemoedstoestand komt in de drie delen heel duidelijk naar voren. Het tweede deel klonk in een niet al te snel tempo, het kwam gelukkig niet gehaast over. Soms verdubbelde de pianist octaven in de bas, maar dat misstond niet en dat deed een pianist als Nelson Freire soms ook. De beruchte sprongen aan het eind kwamen er vrijwel zonder kleerscheuren uit en indrukwekkend was de manier waarop de laatste akkoorden nog lang na resoneerden. Het derde deel was zeer poëtisch en klonk zoals het bedoeld was: een lang crescendo. Mooi was de manier waarop de pianist dit opbouwde om vervolgens aan het eind weer terug te nemen. Aan het eind liet hij opnieuw de akkoorden lang uitklinken, maar ditmaal pianissimo. Het was een evenwichtige en muzikale uitvoering van dit meesterwerk.
De Fantasie van Schumann vormde een mooi bruggetje naar het eerste onderdeel van het recital door de Italiaanse pianist Enrico Pace: Variaties over een thema van Schumann opus 20 van Clara Wieck. Het bleek om een thema uit diens Bunte Blätter opus 99 te gaan. Het was aardig dat hij muziek van haar speelde, want zij geniet als componiste nog altijd niet veel bekendheid. Zij lijkt nog steeds bekender te zijn door de rol die zij destijds als een van de vooraanstaande pianistes in Europa vervulde. Als componiste had Clara Schumann een eigen stijl: weliswaar romantisch, maar toch anders dan het idioom van haar man, die overigens meer dan eens haar thema’s gebruikte in zijn eigen werken. De Variaties waren bij vlagen virtuoos, maar het eind was opvallend meditatief van karakter. Pace speelde ze op evenwichtige wijze. Hij vervolgde met de Drie Intermezzi opus 117 van Brahms: de klanken van het eerste Intermezzo vielen helaas samen met een irritante ringtone van een telefoon die niet uitstond. Ik vroeg me af of zijn tempo niet aan de wat te snelle kant was: de tempoaanduiding luidt ‘Andante moderato’ wat ‘gematigd’ betekent. Aan de andere kant kan je je bij ieder stuk afvragen: ‘Wat is het juiste tempo?’ Hoe ‘gematigd’ is ‘moderato’? Het zou ook een cliché kunnen zijn dat deze Intermezzi samen met de Klavierstücke opus 116, 118 en 119 geschreven zijn door een ‘oude’ componist die in de herfst van zijn leven terugblikte.
Hij schreef nog een keer miniaturen voor zijn eigen instrument, de piano, die overwegend meditatief en herfstig van karakter waren. De vraag is of ze om die reden heel gedragen gespeeld moeten worden. Sommige pianisten doen dat: zo herinner ik me Ivo Pogorelich aan het begin van de jaren ’90. Hij speelt nu alles langzaam, maar toen voerde hij deze Intermezzi opus 117 ook al in tergend langzame tempi uit, die ondertussen toch iets hypnotisch hadden… Naar mijn smaak winnen deze stukken bij relatief langzame tempi aan geheimzinnigheid, dus had het eerste in een iets gematigder tempo mogen klinken. Hoe het ook zij, Pace toonde aan dat hij veel affiniteit met het idioom van Brahms heeft en dat hij de voor deze componist zo eigen warme klank uit de vleugel weet te halen. Het Derdeintermezzo klonk ook in een wat sneller tempo, terwijl dat van het tweede meer gangbaar was.
Het eerste van de Klavierstücke opus 118 was steviger van klank en het was origineel van de Italiaanse pianist om het eerste en tweede Klavierstücke in elkaar over te laten lopen zonder onderbreking. Nummer twee klonk in een mooi vloeiend tempo dat daardoor aan een beekje deed denken. Ook de nummers 4 en 5 liet hij zonder onderbreking op elkaar volgen. Bij dit laatste Intermezzo doet de melodie na de eerste paar minuten hemels aan: het is bijna een Intermezzo binnen een intermezzo! Fraai was ook de manier waarop hij de eerste noten van het laatste Intermezzoinzette: het klonk als een motto, terwijl de begeleiding in de linkerhand deed denken aan een briesje. Zijn toon was fors, maar verhardde niet. Indrukwekkend was vervolgens de manier waarop hij het stuk pianissimo eindigde.
Na Brahms speelde hij direct het eerste van de drie composities van Liszt die op het programma stonden: als ik het me goed herinner was het niet Schlaflos, Frage und Antwort, maar een ander laat pianowerk, namelijk de Lugubre gondola nr 1. In elk geval was de overgang bijzonder, want het zorgde voor een vreemd, maar tegelijk fascinerend effect. Het opmerkelijke is dat deze compositie van Liszt uit 1882 dateert, terwijl de Intermezzi opus 117 van Brahms tien jaar later ontstonden, in 1892 dus, maar veel behoudender qua idioom overkomen. La lugubre gondola klinkt al enigszins ontworteld, alsof Liszt zich al langzaam losmaakte van alles wat aards was. Daarna volgden nog twee andere late pianowerken van Liszt: Nuages gris en Csárdás macabre, nog steeds in een virtuoos idioom geschreven, al was het minder diabolisch dan in de jeugdwerken van de Hongaarse componist. Pace speelde de drie werken met verve en gaf als toegift de Bagatelle opus 126 nr 4 van Beethoven. Ook dat was een aardig bruggetje, want in deze Bagatelle kwamen door de typisch Beethoveniaanse accenten, de sforzati en de bitse accenten voor die ook typerend zijn voor de Csárdás macabre van Liszt. Ik vroeg me af waarom Pace niet de reprise van het snelle tempo speelde na het lyrische middendeel. Hij riep daarna Nicola Meeuwsen op het podium en vertelde dat hij samen met zijn leerling een bewerking van Schumann voor piano vierhandig wilde spelen. Ik kon helaas niet verstaan om welk stuk het ging. Het was een fraai miniatuur, dat dito gespeeld werd.
De Piano Biënnale duurt nog tot en met zondag en brengt nog de nodige bijzondere optredens: vanavond speelt Aidan Mikdad een recital, de Venezolaanse pianiste Gabriela Montero komt improvisaties spelen, de Fransman Cédric Thibergien voert Sonatas & Interludes voor prepared piano van John Cage uit en Daria van den Bercken en Gerard Bouwhuis sluiten samen met de flamencodanser Israel Galván af met Stravinsky’s Sacre du Printemps.
Willem Boone
Info: