Operetta Land hilarisch, maar blijft aan de oppervlakte

Gehoord 20 november 2022 , Nationale Opera & Ballet
Door Peter Schlamich

Wie de nieuwe voorstelling Operetta Land van De Nationale Opera bezoekt, gaat niet geheel onbevangen, want sinds mensenheugenis is de operette een ondergeschoven kindje in Amsterdam, en ook de ‘Leichte Oper’ en hoe al die operetteachtigen ook mogen heten, worden er niet vaak gehoord. Wat een verademing is het dan om na enkele minuten jezelf uitbundig hardop te horen lachen om de dolkomische teksten van librettiste Paulien Cornelisse, die elegante dialogen schreef naar een verhaal, bedacht door regisseur Steef de Jong, die niet voor niets de rol van Verzinner in dit verhaal vertolkt: beter acterend dan zingend, komt hij letterlijk luchtfietsend op en leidt de dolkomische gebeurtenissen in met een monoloog die beter na de ouverture had kunnen plaatsvinden: prima la musica, poi le parole! Een veel voorkomende basisfout die je vaak bij amateurvoorstellingen vindt, namelijk het met gesproken woord beginnen waar het publiek toch voornamelijk voor de muziek naar het theater is gekomen.

Het wordt de regisseur al heel snel vergeven als zijn evenzo geniale als kleurrijke decors zichtbaar worden, zijn niet minder fraaie en inventieve kleding (die op hilarische wijze kan worden omgeklapt, waardoor steeds nieuwe figuren ontstaan) en, niet te vergeten, het schitterende lichtplan van Cor van den Brink: alles is een feest voor het oog, geheel in tegenstelling tot de vaak betonkleurige decors en belichting die publiek en uitvoerenden van de ‘serieuze’ opera in Amsterdam zo vaak van elke levenslust beroven. Een tegenstelling die overigens veelvuldig benoemd wordt door de personages op het toneel, die allen zeggen de ‘vijand uit Operanië’ te verachten, met hun eeuwige hang naar pretenties en bombast: Frederik Bergma, als operakoning Pygmalion, is dan ook een welkome verschijning tussen alle mierzoet zingende operettepersonages. Met zijn imponerende, overdreven dik aangezette, maar prachtige bas-bariton schudt hij de zaken eens stevig op, en weet met zijn twee Faust-aria’s ook de ware operaliefhebbers in de zaal even uit hun weldadige operette-roes te halen.

 

Een roes, overigens, die nagenoeg perfect wordt bereikt door de geweldige en vlekkeloze regie van De Jong, die geen moment onbenut laat om elke grap te plaatsen die hij in zijn carrière als operettezanger en -acteur jarenlang zelf heeft bedacht en uitgeprobeerd: wie zijn werk als theatermaker van eenmans-operettevoorstellingen en kindervoorstellingen bekijkt, ziet alles terug van zijn toneelidealen: de uitklapbare decors, de evenzo multi-inzetbare kostuums als de rekwisieten: alles is even fijnzinnig als doordacht, eenvoudig als geniaal. De teksten van Cornelisse sluiten hier naadloos bij aan: geraffineerde woordspelingen die nooit benadrukt worden, kleine grapjes voor kenners die nooit storend worden, en soepel lopende spreekteksten die nooit saai worden.

Alleen het genderfluïde woke-gedram waar maar geen einde aan leek te komen, viel verkeerd bij vele bezoekers die we na afloop spraken: we proberen in de opera, en zeker de operette, juist even te ontsnappen aan de platte, politieke werkelijkheid van alledag, en als we een politieke discussie willen beleven bezoeken we de plaatselijke gemeenteraad wel. Maar verder waren de bezoekers dolenthousiast: eindelijk weer eens die heerlijke melodieën van Gilbert & Sullivan, Millöcker, Offenbach, Lehár en natuurlijk Johann Strauss, die we zo zelden horen in Amsterdam, sinds de prachtige en zeer goed bezochte Hoofdstad Operette in 2001, na 55 jaar bestaan te hebben, de nek werd omgedraaid door uitgerekend de socialistische staatssecretaris Van der Ploeg van cultuur, die het allemaal niet ‘vernieuwend’ genoeg meer vond; het grootste misverstand in bestuurlijk Nederland, dat kunst vernieuwend moet zijn, had ook hem in zijn greep. Dat alleen naar kwaliteit gekeken (en geluisterd) moet worden, hebben nog steeds slechts weinigen begrepen.

Een fenomenale voorstelling, perfect geacteerd naar de aanwijzingen van Steef de Jong, maar ook heerlijk begeleid door het Nationaal Jeugdorkest onder leiding van Aldert Vermeulen, die met zijn, weliswaar vrijwel constant parallelle, slag een nagenoeg ideale balans tussen de soms wat zacht zingende vocalisten op het podium en zijn afgewogen spelende orkest wist te bereiken. Afgewogen in de positieve zin, hoewel soms wat meer oergeweld en operette-schwung niet hadden misstaan, zeker ook om de uitstekende arrangementen van Marijn van Prooijen recht te doen.

Raoul Steffani (Koningin), Eleonora Hu (Prinses) en Laetitia Gerards (Graaf) zetten allen puike vocale prestaties neer, en Marc Pantus als Minister van Financiën zong niet alleen voortreffelijk, maar acteerde de complete zaal in een aanstekelijke slappe lach, die overigens bij velen, waaronder uw recensent, de hele voorstelling aanhield: een goed teken, omdat dat zó bij operette hoort.

Was er dan helemaal niets op deze voorstelling aan te merken? Weinig, inderdaad, behalve dan misschien het gevoel dat de toeschouwer pas later bekroop: was dit wel een operettevoorstelling? Miste er niet ook wat diepgang, die vele gouden werken uit het repertoire zo kenmerken? Was niet alles van bordkarton geweest en waren de emoties wel… echt en doorleefd geweest? Of was dat alles níet de bedoeling geweest, en was er niet méér gepoogd dan een heerlijk, geniale Theater-van-de lach-achtige droomwereld te creëren, waarin sprookjes herleefden en heerlijke, bijna vergeten operettemelodieën een ode aan die prachtige oude traditie brachten? Een traditie die, wat het publiek betreft, weer in ere zou moeten worden hersteld, met tenminste één ‘echte’ operette per jaar, op het hoofdpodium van onze nationale operacultuur: Amsterdam. Zonder dubbele bodems, zonder politieke actualiteit, maar gewoon die rare, vreemde, onbevangen, naïeve maar prachtige operettetraditie niet definitief te laten sterven in Nederland, maar haar te laten herrijzen en zo nieuwe publieken te bereiken die we anders bijna verliezen. Zou dat niet prachtig zijn, als de directie van De Nationale Opera dit artikel las en dacht: ‘Ja, ook dat is een taak voor een theater dat zich Nationaal noemt, voor elk wat wils, laten we ook de laatste Jordanezen een plezier gaan doen, of de traditionele bezoekers uit de Provincie weer een cadeautje geven: we brengen elk jaar een mooie operette, liefst rond de Kerst, voor jong en oud, voor modern en ouderwets publiek. Laten we één keer per jaar die prachtige componisten als Strauss, Lehar, Kalman, Lortzing, Millocker, Von Suppé (Boccaccio!) en al die anderen redden van de Nederlandse vergetelheid en ze ons prachtige podium geven dat ze verdienen.

foto’s: Bart Grietens

You May Also Like

10e editie Cello Biënnale feestelijk van start

Tabea Zimmermann is de personificatie van de altviool

Lamlendige Fidelio in Holland Festival is zélf het einde der beschaving

Borodin Quartet: samenspel van de hoogste orde