Paul Lewis: fraai in Schubert en verrassend in Debussy
Gehoord: Edesche Concertzaal, 24 september 2022
Door Willem Boone
De Engelse pianist Paul Lewis heeft een grote naam opgebouwd als Schubert-interpreet, maar evenals zijn mentor Alfred Brendel concentreerde hij zich tot nu toe vooral op de acht laatste en bekendste sonates. Zijn recital in Ede begon hij met een vroege, onbekende compositie, de Sonate nr 7 in Es D 568. Deze had hij nog niet eerder in de concertzaal uitgevoerd, wel heeft hij er inmiddels een opname van gemaakt die binnenkort in de handel komt. Net als op zijn eerdere cd’s werd duidelijk dat hij veel affiniteit met deze componist heeft, direct in het vriendelijke Allegro moderato frappeerde het fraaie legato spel. De eerlijkheid gebiedt echter te zeggen dat Schubert in tegenstelling tot Beethoven niet altijd in elke pianosonate op dreef was. Bij laatstgenoemde componist zijn er in diens cyclus van 32 Pianosonates geen zwakke schakels aan te wijzen, maar voor Schubert gaat dit niet op. Deze jeugdsonate waar Lewis mee begon deed nogal embryonaal aan. De thema’s waren onduidelijk en wekten de indruk dat het invallen waren die de componist opgeschreven had, die hij niet voldoende had kunnen uitwerken. In het Andante molto wist de Engelse pianist goed de typisch Schubertiaanse delicatesse te treffen. In het Menuetto klonken soms flarden van een latere – rijpere – sonate, de zogenoemde ‘Fantasia’ (D 894), maar ook in dit geval ‘pakte’ de muziek niet en het afsluitende Allegro moderato versterkte de indruk van een ‘kabbelend betoog’. Lewis hield uit deze sonate wat erin zat, maar dat was in dit geval helaas niet zo veel.
De zes Bagatellen opus 97 van Sibelius waren een aardige keuze. Hoewel de Finse componist ooit zei dat hij niet van piano hield, omdat ‘dit instrument niet kan zingen’, schreef hij er toch zo’n honderd, overwegend korte stukken voor. Ironisch genoeg was het tweede van dit opusnummer getiteld ‘Lied’. Dit maakte samen met het eerste uit deze reeks, Humoreske 1, een wat serieuze indruk, maar het derde, Kleiner Walzer, was uitgelatener en had charme. De Impromptu begon verstild, maar na het begin pakte de componist alsnog uit. De laatste van deze zes Bagatellen, Humoreske II, was niet meer dan een vluchtig miniatuur. Al met al geen ‘grootse’ muziek, maar het was aardig om dit eens tijdens een recital te horen.
Children’s Corner van Debussy was een verrassing, althans om het door deze pianist gespeeld te horen. Behalve duo’s met zijn collega Steven Osborne hoorde ik hem niet eerder Franse muziek uitvoeren. Hopelijk gaat hij dat in de toekomst vaker doen, want hij toonde veel affiniteit met deze componist. In het eerste van deze zes stukken, Doctor Gradus ad Parnassum (waar Debussy de draak steekt met Clementi), was de pianoklank direct ‘vloeibaar’ en de subtiele aanslagnuances in Jimbo’s Lullaby waren zeer fraai. Het was opvallend hoe evocatief zijn spel werkte: in The snow is dancing ‘hoorde’ en zag je bijna de sneeuwvlokken vallen en in het meest subtiele deel, The Little Shepherd, wist hij een gevoel van eenzaamheid op te roepen.
Het was alleen jammer dat uitgerekend dit gedeelte ontsierd werd door gehoest, gerochel en ritselende snoeppapiertjes…. Golliwog’s Cake-walk was levendig van karakter en zorgde voor een overtuigend slot van een dito interpretatie. Hopelijk heeft Lewis de smaak te pakken gekregen en gaat hij in de toekomst – in tegenstelling tot zijn mentor Brendel die zich nooit aan Franse muziek gewaagd heeft – meer stukken van Debussy uitvoeren!
Na de pauze keerde de pianist terug naar Schubert, maar ditmaal naar een rijpere sonate, die in D, D 850. Het eerste deel daarvan is bijna orkestraal van karakter en heeft meer vaart en voorwaartse beweging dan de eerdergenoemde jeugdsonate waarmee Lewis zijn recital begon. Zijn spel was energiek en had een duidelijke focus. Hij speelde overigens niet de herhaling, wat in dit geval bijdroeg aan het gevoel van een naar voren gerichte beweging. Het knappe was dat deze sonate daardoor minder lang leek dan ze in werkelijkheid is. Al gaat het hier om de meer ‘rijpe’ Schubert, ook hier weet hij niet altijd herhalingen te voorkomen: deze komen vooral veel in het tweede en derde deel, het Con moto en Scherzo allegro vivace voor. De pianist hield er echter de vaart in met zijn heldere, no-nonsense aanpak. Hoewel hij oog had voor de poëzie, liet hij zich niet verleiden tot dromerigheid, wat in het verleden nog wel eens gebeurde bij grote voorgangers. Ook in het laatste deel, het Rondo allegro moderato hield hij vast aan zijn viriele kijk op Schubert. Het dankbare publiek kreeg aan het eind een toegift, eveneens van Schubert: diens Allegretto in C D 915, een introvert miniatuur dat Lewis met veel gevoel voor tederheid bracht.
Willem Boone
Info: https://www.edescheconcertzaal.nl/ & https://www.paullewispiano.co.uk