Philzuid brengt beschaafde Beethoven
Philzuid brengt beschaafde Beethoven
Gehoord: 26 mei 2024, TivoliVredenburg, Utrecht
Door: Peter Schlamilch
Het orkestenbestel is de laatste jaren door de grijpgrage handen van verschillende politici, vooral ter linkerzijde, flink uitgekleed. In een uitstekend en lezenswaardig overzicht uit 1997 schrijft Paul Janssen dat in dat jaar het Koninklijk Concertgebouworkest door staatsecretaris Aad Nuis (D66) een ‘Amsterdams orkest met een nationale uitstraling en een daaraan ontleend internationaal gezag’ werd genoemd, op wereldvreemde wijze de enorme internationale status van het orkest bagatelliserende.
Gejongleerd
Het is maar een voorbeeldje van het volkomen onbegrip van beleidsmakers voor onze nationale symfonische infrastructuur, en na 1997 werd het alleen maar erger, waarbij vooral de regionale orkesten het moesten ontgelden. Janssen schrijft: ‘Door de vele politieke sores werden de programmering en een eventueel artistiek langetermijnbeleid de kinderen van de rekening. Niet zo verwonderlijk, als een orkest als een marionet aan de draadjes van de poppenspeler, die de overheid heet, hangt. De belangrijkste geldschieter van de Nederlandse orkesten heeft de afgelopen jaren naar hartelust gejongleerd en gemanipuleerd met het vat vol symfonische gezelschappen.’
Hij schrijft dat er vóór de herziening van het orkestenbestel Nederland vele regionale orkesten kende, zoals het Gewestelijk Orkest Zuid-Holland, het Frysk Orkest, het Overijssels Philharmonisch Orkest, het Utrechts Symfonie Orkest, het Gelders en het Brabants Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest, het Noordelijk Filharmonisch Orkest, het Noordhollands Philharmonisch Orkest, het Amsterdams Philharmonisch Orkest en het Nederlands Kamerorkest. In 1997 waren daar alleen nog het Nederlands Philharmonisch Orkest (waarvan het Nederlands Kamerorkest deel uitmaakte), het Noord Nederlands Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest, het Orkest van het Oosten, het Gelders Orkest, het Brabants Orkest en het Noordhollands Philharmonisch Orkest van over.
Collegia musica
Na een zeer interessant historisch overzicht vanaf de collegia musica uit de 18e eeuw, beschrijft Janssen dat de overheid de rol van mecenas, voorheen vervuld door de kerk, de adel en daarna de burgerij, in de 20e eeuw overnam met het geven van subsidies en door het oprichten van de Raad voor de Kunst in 1947, met dus bovenstaande ondeskundige oordelen, zoals over het Concertgebouworkest.
Til Gardeniers (CDA) en André van der Louw (PvdA) hakten op de regionale orkesten in, Eelco Brinkman (CDA) bezuinigde naar hartenlust en zijn commissie-Sutherland was de nekslag voor veel regionale orkesten, die geacht werden te fuseren, waardoor veel orkestculturen verloren gingen. Cultuurminister Hedy d’Ancona (PvdA) en partijgenoot Rick van der Ploeg (die de Hoofdstad Operette sloopte) vernietigden nog meer Nederlands erfgoed, en inmiddels hebben we nog maar 9 professionele orkesten over, naast enkele jeugd- en begeleidingsorkesten.
Philharmonie Zuidnederland
Na vele aanvallen uit bestuurlijke hoek moesten uiteindelijk Brabants Orkest en het Limburgs Symfonieorkest eraan geloven: ze werden in 2013 gedwongen te fuseren door het wegvallen van een deel van de overheidssubsidie onder het kabinet-Rutte I, en gingen samen verder onder de naam Philharmonie Zuidnederland, en inmiddels heet het orkest PhilZuid, uit te spreken als Feel Zuid, best goed gevonden. Het orkest, dat duidelijk gepassioneerd en bevlogen wordt geleid op artistiek vlak, presenteert zich op de site echter, waarschijnlijk doodziek van alle ambtelijke bemoeienissen, met vreselijk beleidsjargon als missie, vernieuwing, verbinding en verrassen, maar ja, wat moet je ook anders, als speelbal van gevoelloze beleidsmakers die dit soort woorden nu eenmaal verlangen van hun subsidieslaven. Ik heb met de orkesten te doen: het mag niks kosten, maar moet wel aan allerlei subsidievoorwaarden en ambtenarenregeltjes voldoen, brrrr….
Energiek en creatief
Het gelikte filmpje op de site van PhilZuid ziet er echter fantastisch uit, energiek en creatief, en het programma was aansprekend, hoewel heel traditioneel, maar hee… wat is daar eigenlijk mis mee als het op unieke wijze gebracht wordt? Dat unieke ontbrak helaas een beetje in het concert dat ik in TivoliVredenburg bijwoonde: SaintSaëns’ Danse Macabre werd op geen enkel moment de griezelige dodendans die de componist bedoeld had, door bijvoorbeeld de soloviool in een verminderde kwint te laten stemmen (het interval van de diabolus in musica, de duivel in de muziek). De concertmeester speelde de solo’s uitstekend, adequaat en plezierig (hoewel met af en toe iets te veel glissandi, het glijden van noot naar noot), maar nergens snerpend, angstaanjagend of huiveringwekkend, en dan gaat de bedoeling van deze dodendans toch wel een beetje aan je voorbij. Soms wordt de solo staande gespeeld, en dat was in dit geval misschien beter geweest voor het diabolische karakter van deze muziek. De soli in de blazers waren voortreffelijk, en ook de strijkers speelden uitstekend, maar in zo’n werk moet je kippenvel van angst krijgen, en dat gebeurde helaas nergens, ook door de nogal laconieke dirigeerstijl van de Britse chef-dirigent Duncan Ward (1989), een ongetwijfeld aimabele persoonlijkheid, maar voor heksenmuziek heb je nu eenmaal een duivelskunstenaar nodig, geen Britse flegmaticus.
Extatische wijze
Vervolgd werd met SaintSaëns’ Eerste Celloconcert, dat met een enorme ‘oerknal’ begint, van waaruit de cello als het ware gelanceerd wordt en de muziek wordt ‘geschapen’. Maar helaas was ook die oerknal niet meer dan een rotje, en de solo, vertolkt door ‘rijzende ster’ (dixit het programmaboekje) Camille Thomas, over wier spel het vooraanstaande Britse Gramophone ‘verrukkelijk, hartverwarmend en vol van smaak’ schreef en Thomas’ montere kijk op Saint-Saëns’ muziek prees. Hartverwarmend was het zeker, maar over de smaak kon, door ook hier het soms wat overdadig gebruik van – alweer – glissandi, getwist worden. Het was af en toe ook wat onritmisch (zoals in de eerste maat met al die snelle triolen) en soms wat onzeker in klankvorming: Vredenburg is nu eenmaal een enorme zaal waar je diep in de snaren moet grijpen, en dat gebeurde helaas niet, integendeel: Thomas is zeer betrokken bij de muziek en sluit geregeld op extatische wijze de ogen, maar vergeet bij vlagen het publiek mee te nemen en de toon, ook in het pianissimo, de zaal in te projecteren, waardoor die soms wat bleekjes blijft.
Zilverachtige toon
Haar spel is zeer gevoelig en delicaat, maar paste meer bij Mozart dan bij Saint-Saëns, en dat gold ook voor het orkest, dat met 5 contrabassen, 7 celli, 9 altviolen, 11 tweede en 13 eerste violen best wat ‘ruiger’ bezet had mogen worden (en opvallend was dat alle groepen een oneven aantal strijkers hadden, zodat er steeds één alleen aan een lessenaar zat: heel ongebruikelijk in de orkestwereld).
De strijkers hadden een mooie, zilverachtige toon met weinig vibrato, maar vreemd genoeg ook in de passages waar je een wat diepere klank zou verwachten. Dirigent Duncan Ward hield alles beschaafd en ingetogen, wat bij deze hoogromantische muziek (1872) best opmerkelijk is, en het resulteerde erin dat veel strijkers (niet alle!) maar zo’n 20% van de stok gebruikten, ook in de forte-passages: we hadden voortdurend het gevoel dat er veel meer potentie in dit orkest zat dan eruit werd gehaald; misschien omdat het ‘maar’ een begeleiding was? Wie weet…
Dromerig repertoire
De twee toegiften die volgden bevielen ons veel meer: allereerst een heel aangenaam stuk van een mij onbekende Maastrichtse cellist/componist, prachtig gearrangeerd door een van de klarinettisten van het orkest, Roger Niese. Uiteraard werd afgesloten met de onvermijdelijke Zwaan uit het Le Carnaval des Animaux van alweer Saint-Saëns: gevoelig en lyrisch gespeeld, prachtig van toon en duidelijk makend dat de kracht van de celliste (en waarschijnlijk van dit orkest, of in ieder geval van zijn dirigent) in het wat meer ‘dromerige’ repertoire ligt. Het orkest speelde voorbeeldig, de harpsolo bij de Zwaan was schitterend.
Onbarmhartig noodlot
Enigszins ongerust vroegen we ons af of de Vijfde van Beethoven wel genoeg spierballen zou hebben om de grote zaal van Vredenburg met noodlot te vullen, en hoewel het orkest (waarvan de bezetting van violen en alten op het oog vreemd genoeg opeens was aangepast in even delen) de eerste maten een stuk steviger neerzette dan voor de pauze, liet de dirigent de lange noten onder de eerste twee fermaten ‘leeglopen’ met een diminuendo (zachter worden), iets wat wij nog nooit in ons leven gehoord hadden. Geschrokken wierpen we een snelle blik op Beethovens originele manuscript om te kijken of we de laatste 40 jaar iets over het hoofd hadden gezien, hetgeen gelukkig niet het geval bleek te zijn: Beethoven wilde zijn keiharde ‘openingsaccoorden’ (in feite een dik unisono) niet gepolijst of afgerond zien, maar als nietsontziende, ongenaakbare klappen uitdelen aan het misschien argeloze publiek. Het noodlot slaat onverwacht en genadeloos toe, niet aangekondigd of vriendelijk, en laat al helemaal niet los als het je eenmaal te pakken heeft. Het gaat ook volledig tegen de bedoelingen (en het karakter) van de onbehouwen componist uit Bonn in: het onbarmhartige fatum heeft geen zachte randjes, althans, niet in Beethovens veelgeplaagde leven.
Rafelranden van de partituur
Het orkest volgde de dirigent in deze interpretatie zeer loyaal, speelde zijn overigens uitstekend gekozen tempi met alle bezieling die hij toeliet, en voerde prima interne muzikale dialogen met zichzelf, precies zoals de componist dat wilde. Het bleef echter, net als voor de pauze, eerder vriendelijk en op klankschoonheid gericht dan furieus en de rafelranden van de partituur opzoekend.
Toch leek het orkest geïnspireerder in vooral de eerste drie delen van de Vijfde (afgezien van die openingsaccoorden, dus): meer inzet, meer betrokkenheid en passie, hoewel het obsessieve non-vibrato in de violen (gek genoeg minder in de andere strijkers) tijdens het hele concert na verloop van tijd irriteerde: Beethoven werd nooit non-vibrato gespeeld, zoals het gemakkelijke cliché luidt: men leze er de geschriften van de grote dirigent Hartmut Haenchen er maar op na. Dat de dirigent na het applaus na het eerste deel (naast telefoongeluiden de ziekte van onze tijd) guitig over zijn schouder keek, verpestte het hele muzikale betoog van deze tragische, diep doorleefde muziek: we moeten onze publieken (vriendelijk) opvoeden, en juist niet bevestigen in hun onwetendheid.
Opwindend gespeeld
Het tweede deel, meestal door veel te langzame tempokeuze nogal langdradig, verraste door een frisse aanpak en juist vlotte tempi, die ons zeer bevielen. Er werd vaak opwindend gespeeld en er waren meesterlijke blazerssoli te horen, en ook het derde deel werd gekenmerkt door spannende dynamische contrasten (hoewel ze best wat groter mochten) en prachtige, bijna brute hoornsoli, en zo hoort het ook: wég met die fluwelen handschoenen!
Het vierde deel begon voortvarend, weer in uitstekende tempi en voluit en intens gespeeld, maar ook hier kon de dirigent het niet volhouden: de imposante tussendominant (naar a-klein) aan het begin van de doorwerking klonk vriendelijk-gevoelvol, waar het een haast Mahleriaanse apocalyps had moeten zijn, het scharniermoment van de hele symfonie eigenlijk. Gemiste kans.
Waanzinnige titanenstrijd
Dat PhilZuid een aardig, vriendelijk en misschien wel lief orkest is, werd niet alleen uit de hele muzikale benadering duidelijk, maar ook uit alwéér een toegift, de derde van de avond: je kunt het ook overdrijven, want wie zit er nou te wachten op Clair de lune van Debussy na die waanzinnige titanenstrijd van Beethoven? Beethoven is een universum op zichzelf, dat met een heleboel klappen zichzelf uiteindelijk vernietigt, waarna de luisteraar eigenlijk verslagen huiswaarts wil gaan om zijn lot, of voor mijn part dat van de gehele mensheid, in stilte te overdenken. Dat af te sluiten met Debussy’s bevallige nachtmuziek, die overigens fabelachtig mooi gespeeld werd en daarmee, veelzeggend genoeg, misschien wel het beste stuk van de avond werd, is verschrikkelijk lief bedoeld, maar doe het gewoon niet: Beethovens Vijfde verdraagt geen afrondend, verzachtend naspel, maar het is misschien een teken van onze tijd, waarin iedereen zich veilig wil voelen in zijn eigen wereld, waar kritiek als ‘onaardigheid’ wordt opgevat en de scherpe dialoog als ’ruzie’.
Zo hoorde ik onlangs, in een ander concert, Mahlers Eerste Symfonie afgesloten worden met Strauss’ Schönen blauen Donau: heel veel gekker moet het in deze wereld toch niet worden, voor zij ten ondergaat aan goede, lieve en zachte bedoelingen.