Pianist Julien Libeer is thuis in veel klankwerelden
Gehoord: Cunerakerk, Rhenen, 20 april 2024
Door Willem Boone
Bach, Mozart en Ravel
Julien Libeer begon gisteren zijn recital met enkele inleidende arpeggio’s die door niemand geschreven leken te zijn, in elk geval niet door Ravel in zijn Pavane pour une infante défunte. Het deed denken aan lang vervlogen tijden, toen pianisten tussen twee componisten middels korte improvisaties moduleerden van de ene naar de andere toonsoort. Aangezien er nog niets geklonken had, was dat nu niet het geval, maar misschien was het een manier voor de pianist om langzaam in de goede stemming te komen. Het is nog zo makkelijk niet om met zo’n rustig stuk van Ravel te beginnen, waarbij je direct een dromerige sfeer moet neerzetten. Hij speelde op een fors klinkende Fazioli-vleugel en dat was een verademing nadat ik eerder deze week Mikhail Pletnev in Rotterdam alle Pianoconcerten van Rachmaninoff hoorde spelen op een speciaal voor hem handgemaakte Kawai-vleugel met een uiterst vreemd, wollig timbre. De Belgische pianist richtte zich voor hij begon kort tot het publiek en vertelde dat hij de afgelopen zes maanden niet opgetreden had. Hij had naar eigen zeggen tijd nodig voor studie en dit was zijn eerste concert sinds half december. Over het programma van dit recital zei hij dat het om drie klassieke componisten ging: Ravel, Mozart en Bach. Een aardig detail daarbij was dat Ravel zowel Mozart als Bach bewonderde. Verder heeft de pianist het plan om Ravel op te nemen en hij wilde ‘kijken of ik dat überhaupt kan’. Daar hoeft hij zich getuige de manier waarop hij diens werken speelt niet al te veel zorgen over te maken. De Pavane pour une infante défunte was subtiel en fijnzinnig van karakter, precies zoals dat bij deze componist past. Het enige wat je zou kunnen opmerken is dat het tempo mogelijk een fractie te hoog lag, maar verder deed de pianist alle recht aan deze muziek.
Green Room Creatives, foto Athos Burez
Ideale eenvoud bij Mozart
Daarna volgde een vroege sonate van Mozart, nr 4 in es, KV 282 die tamelijk ongewoon begint met een langzaam deel. Ook hier gaat het om dromerige muziek die geen overdrijving verdraagt. Die was er gelukkig ook niet en de pianist wist direct op ideale wijze de eenvoud van deze muziek te treffen. Dat verbaast niet als je in zijn biografie leest dat hij studeerde en optrad met de befaamde Portugese pianiste Maria Joâo Pires, die vooral naam maakte met haar Mozart-vertolkingen. Libeer speelde deze componist met hetzelfde naturel, al had het eerste deel, Adagio, iets langzamer mogen klinken. De pianist speelde de re-expositie van deze sonate en daarbij gebruikte hij soms omspelende figuraties. Je kunt je afvragen of dit historisch verantwoord is, maar Mozart had een grote naam als improvisator en deed het mogelijk zelf ook of zou er in elk geval niets tegen gehad hebben. Ook in de overige twee delen werd duidelijk dat deze pianist het juist toucher voor deze muziek heeft en dat ‘het gewoon klopte’. Het laatste deel, Presto, nam hij gelukkig niet te snel. Voor de pauze volgden er nog twee andere composities van Ravel, allereerst Jeux d’eau, waarmee de componist voor het eerst muziek schreef die de invloed van Liszt verraadde. De muziek klonk glashelder met mooie nuances die inderdaad aan water deden denken. Bij de Sonatine viel het tempo van het eerste deel op dat inderdaad ‘modéré’ was, vooral het slot was erg fraai. Het tweede deel, Mouvement de ménuet, had iets betoverends wat leek op de al even magische muziek van Ma mère l’oie. Het laatste deel, Animé, riep herinneringen aan een ruisende beek op en zo ontstond er een link met het daarvoor gespeelde Jeux d’eau.
Green Room Creatives, foto Athos Burez
Levendig en virtuoos
Het recital leek een interessante opbouw te hebben, waarbij er voor de pauze muziek klonk die overwegend dromerig (hoewel niet alleen maar) van karakter was, terwijl er daarna stukken op het programma stonden die levendiger of zelfs uitgesproken virtuoos waren. Allereerst de Vijfde Franse suite van Bach, waarbij de heldere stemvoering opviel. De pianist speelde de Allemande in een kalm tempo, waarbij de tweestemmigheid goed uitkwam. De sarabandevormde als zo vaak bij Bach als een gracieus rustpunt. Libeer speelde ‘echt’ piano en probeerde nergens tot een imitatie van een klavecimbel te komen. De Loure was verstild en het was fraai dat hij de reprise een fractie zachter speelde. De Gigue was snel, maar werd niet afgeraffeld. Het is een deel dat alles wat je bij Bach mooi vindt in zich heeft: ritmische energie en levensvreugde, onweerstaanbare muziek waar je keer op keer blij van wordt.
Gaspard de la nuit van Ravel vormde het slot van het recital: berucht qua moeilijkheidsgraad, een cyclus die behalve om een hoge mate van virtuositeit om veel subtiliteit en in Le gibet om een ware studie in pedaalgebruik vraagt. Het interessante van de partituren van deze componist is dat hij op uiterst precieze wijze voorschrijft hoe hij deze gespeeld wil hebben. Hij gaat daarbij zelfs zo ver dat hij in Le gibet bij een bepaalde passage ‘sans expression’ (= zonder uitdrukking) voorschrijft, wat op zich ook nog een hele opgave is als je deze impressionistische muziek juist met veel uitdrukking probeert te spelen. In Ondine bouwde de pianist de climax mooi op, zijn toon had iets glinsterends, wat wederom goed bij het thema ‘water’ paste. Hij liet het slotakkoord lang uitklinken. Le gibet speelde hij kalm en waar nodig koel met een subtiel toucher. Scarbo, misschien wel ’s werelds moeilijkste pianostuk, had spanning. De pianist haastte zich niet en in dit deel werkte de echo in de kerk in gunstige zin mee. Zeker de maten na de laatste uitbarsting klonken fascinerend. We mogen met recht benieuwd zijn naar de Ravel-opnames van deze pianist!
Als toegift na ‘al dit geweld’ – aldus de pianist – volgde er iets heel anders: ‘La boite à musique’ van Pierre Sancan, een geestig stukje, waarbij Sancan de muziekdoos perfect uitbeeldt en zo speelde de pianist het ook, met een fel toucher. De muziek kwam bijna tot stilstand, wat tot hilariteit leidde.
Willem Boone
Info: