Pianist Steven Osborne is vooral een groot musicus
Steven Osborne, London 30 May 2013
Gehoord: Musis Sacrum, Arnhem, 9 mei 2024
Door Willem Boone
Eclectische smaak
Er zijn van die pianisten die je van naam kent zonder dat je verder veel van hen afweet. En die blijken dan – als je je in hen verdiept – al geruime tijd een stabiele factor in de muziekwereld te zijn. Een zo’n naam is die van de Engelse pianist Steven Osborne. Hij beschikt over een verrassend eclectische smaak en dat wordt alleen maar bevestigd als je een blik op zijn discografie werpt. Een geluk daarbij is dat hij opneemt voor het avontuurlijke label Hyperion dat altijd openstaat voor nieuwe muzikale avonturen. Qua veelzijdigheid lijkt hij op de Canadese pianist Marc André Hamelin die niet voor niets voor hetzelfde label opneemt. Tijdens zijn recital van gisteravond in Musis Sacrum in Arnhem wijdde Osborne zich echter aan zeer bekende, late composities van Beethoven en Schubert. Er is durf voor nodig om deze vaak intimiderende stukken op je programma te zetten. ‘Intimiderend’ omdat ze al zo ontzettend vaak uitgevoerd en opgenomen zijn en het daardoor moeilijk is om nog met een eigen visie te komen. Dat deed hij echter en op een manier die grote bewondering verdient. In zijn opvattingen en manier van spelen lijkt hij op zijn beroemde collega Vladimir Ashkenazy die ooit zei: ‘Het moet een tweede natuur van je worden om datgene wat je te zeggen hebt zo natuurlijk mogelijk te zeggen’ en ‘Ik wil een doorgeefluik zijn tussen componist en luisteraars, een transparant raam waar je doorheen kijkt.’ Precies dat deed Osborne gisteravond en ook als je hem geconcentreerd aan de vleugel ziet zitten, zonder overbodige en storende gebaren, wordt nog eens duidelijk dat hij inderdaad een stabiele factor is.
Schubert
Hij begon met de 6 Moments musicaux van Schubert die hij op idiomatische wijze speelde. Ik vroeg me alleen af of het tempo van het eerste, moderato, niet wat aan de snelle kant was. Hij had daar de muziek nog meer kunnen laten uitzingen, ook het bekendste van de zes, nr 3, het korte Allegro moderato, klonk in een vlot tempo. De overige Moments musicaux speelde hij in gebruikelijke tempi. Al snel was hoorbaar dat hij grote affiniteit met de taal van Schubert heeft: zijn ingetogen aanpak, toucher en aandacht voor lange, zangerige lijnen pasten uitstekend bij diens muziek. Tegelijkertijd kan hij ook – als de muziek daarom vraagt – dramatisch uithalen en daarmee rekende hij af met het vooroordeel dat deze vooral ‘hemels’ en alleen ‘zangerig’ zou moeten klinken. Gelukkig klonk zijn aanpak nergens week en speelde hij met een volle toon.
Essential listening
Hierdoor verliep de overgang naar Beethovens Sonate nr 31 in as opus 110 organisch, hij deed in het eerste deel, moderato cantabile molto espressivo, precies wat de componist vroeg. Ontroerend waren de zingende lijnen, nog meer dan in Schubert. Opvallend waren de gave pianistiek en de manier waarop de klank vloeibaar werd, iets wat alleen de allergrootste pianisten weten te bereiken op een weerbarstig instrument als een piano. In het tweede deel, allegro molto, had hij gevoel voor uitbarstingen en het hoogtepunt was het derde deel, andante ma non troppo. Ook hier was zijn cantabile ontroerend en diep menselijk. De manier waarop hij het beginmotief speelde deed denken aan een recitatief, waarbij hij leek te aarzelen. De fuga nam hij in een voortvarend tempo, waarna hij mooi terugnam voor de reprise van het langzame deel.
Deze sonate neemt een aparte plaats in onder de 32 die Beethoven schreef. Het blijft een wonder om je te bedenken dat hij zo ver kon reiken terwijl hij op het moment dat hij de muziek schreef volledig doof was. Osborne bouwde in de laatste bladzijden van de fuga de spanning op en zette zo de kroon op een geslaagde interpretatie. De ‘International Piano’ schreef over zijn Beethoven-uitvoeringen dat ze ‘essential listening’ zijn. Zo’n statement kan nogal gratuit overkomen, maar hij maakte het ook live geheel waar.
Beethoven en Schubert
Na de pauze keerde Beethoven kortstondig terug met diens Bagatelle opus 33 nr 4, een charmant miniatuur. Het was jammer dat de overige Bagatellen uit opus 33 niet gespeeld werden, maar het vormde een goede opmaat voor Schuberts Sonate in a D 959, die zonder onderbreking volgde. Ik was blij dat de pianist ervoor gekozen had om deze sonte uit te voeren en niet de laatste in bes D 960. Natuurlijk gaat het in dat laatste geval om een onvergankelijk meesterwerk, maar dat wordt wel erg vaak uitgevoerd, terwijl deze voorlaatste sonate veel minder vaak op programma’s staat. Dat is jammer, want daar waar D 960 vooral lyrisch van aard is, biedt D 959 een completer beeld van de componist Schubert. Daar is naast de typisch Weense ‘Gemuetlichkeit’ ook ruimte voor drama. Osborne bewees wederom dat hij veel affiniteit met deze muziek heeft: hij speelde met veel gevoel, maar verviel niet in dromerigheid. Zeer fraai waren de pianissimopassages aan het eind van dit deel. In het Andantino had zijn toon présence en zong hij op de piano. De turbulente passage in het midden speelde hij als een ware uitbarsting, maar deze stond niet op zich en kwam organisch voort uit het voorgaande. Daarna nam hij heel mooi terug om de laatste bladzijden weer pianissimo te spelen. Het Scherzo allegro vicace was lichtvoetig van karakter en in het lange Rondoviel het juiste tempo op. De pianist liet daar de muziek prachtig zingen en wist de aandacht goed vast te houden. Zijn legatospel was een lust voor het oor.
Keith Jarret
Als toegift volgde er iets totaal anders: een improvisatie over een ‘song’ van Keith Jarret, die wederom prachtig van klank was en op vredige wijze de avond uitluidde. Osborne had daarmee nog heel lang door mogen gaan van mij. Het is lang geleden dat ik een pianist hoorde die zo ‘mooi gewoon speelde wat er stond’ en zonder enige kunstgrepen zijn stempel op de muziek drukte. Als je dat kan in zulke overbekende stukken, dan ben je een groot pianist, maar vooral een groot musicus!
Willem Boone
Info:
https://www.musisenstadstheater.nl