Poëtische toonschilderingen: twee visies op pianorecital Andsnes
Andsnes: overtuigend in onbekende pianomuziek van Dvořák
Gehoord: 12 november 2022, Muziekgebouw aan ‘t IJ
Door Willem Boone
Het pianorepertoire is zo omvangrijk dat je als pianist een heel leven toekunt met ‘alleen’ het standaardrepertoire. Toch is het wel zo verfrissend als een musicus zich van tijd tot tijd buiten de gebaande paden begeeft en aandacht voor minder bekende stukken van minder bekende componisten vraagt. Soms kan het ook gaan om onbekende stukken van een verder beroemde componist. Dat laatste deed de Noorse pianist Leif Ove Andsnes tijdens zijn recital in het Muziekgebouw aan het IJ. Nadat hij al eerder een lans voor onder anderen Nielsen, Sibelius en Martin had gebroken, was het nu de beurt aan Dvořák met diens cyclus Poëtische toonschilderingen B 161, opus 85. Andsnes is van mening dat het hier daadwerkelijk om een cyclus gaat en wel ‘een van de meest genegeerde cycli van de negentiende eeuw, waarin de Tsjechische componist zich tot een ware verhalenverteller ontpopt’. Naar zijn mening gaat het om ‘dertien verhalen die voelen als een verhaal. Ik heb het gevoel dat iemand een boek opent en zegt: “Luister, ik ga je iets vertellen. En dan ontvouwt het verhaal zich stukje voor stukje.”’
Tijdens de pandemie had de Noorse pianist de tijd om zich in deze stukken te verdiepen en hij zette ze kortgeleden voor Sony ook op cd. De uitvoering gisteravond betrof een primeur: ik kan met niet herinneren dat ik ooit een pianorecital gehoord heb waarbij een pianist werken van Dvořák speelde. Het gaat inderdaad om verhalende muziek die het al direct bij het eerste deel, De weg van de schemering, moest hebben van contrasten. Het begon met ingehouden akkoorden die afgewisseld werden met felle intermezzi. Soms was de muziek ook evocatief: Bij een oud kasteel was daar een mooi voorbeeld van, het had een pendant van Il vecchio castello uit Moussorgsky’s Schilderijententoontelling kunnen zijn. Dvořák slaagde er bij soortgelijke delen in om een sfeer in muziek weer te geven. Rêverie deed zijn naam eer aan, bij Furiant vermeldde het programmaboekje als vertaling ‘woedend’, daarbij vroeg ik me af of het niet een ‘snelle Boheemse dans afwisselend in 2/4 en ¾ maat’ is. Het klonk als een geagiteerde dans. De daarop volgende Koboldendans was fijnzinnig en met een beetje fantasie zag je de kobolden inderdaad dansen. Bij een later deel, Bacchanalen, zag je behalve dronken lui, ook trollen en heksen voor je. Het karakter van de Serenade was raak getroffen, terwijl je je bij het daarop volgende Roddelpraat juist af kon vragen hoe zoiets ‘klinkt’. De laatste twee delen, Bij het graf van de held en Op de heilige berg waren plechtig van karakter.
Dvořák is bij Leif Ove Andsnes in de beste handen: hij toonde zich een overtuigend pleitbezorger voor deze vergeten muziek. De vraag is of de Tsjechische componist zich in deze cyclus net zo geïnspireerd toont als in kamermuziekwerken als het Amerikaanse (strijk)kwartet, het Dumky (piano)trio of het pianokwintet opus 81 of symfonische werken als de zevende, achtste of negende symfonie. Dan moet de conclusie misschien luiden dat hij in deze pianomuziek niet overal even geïnspireerd is en dat hij niet over de grenzeloze fantasie van bijvoorbeeld Chopin, Schumann of Liszt beschikt. De Noorse pianist leverde een bewonderenswaardige prestatie met zijn vertolking: het gaat hier om ruim een uur muziek die steeds van stemming wisselt, wat een groot beroep op de concentratie van de vertolker doet.
Andsnes had trouwens de avond een thema meegegeven: ‘Van donker en zwaar naar licht en lichtvoetighei’, waarbij Dvořák het culminatiepunt vormde. De avond begon bepaald niet licht met Lamento van de Russische componist Alexander Vustin, dat hij schreef ter nagedachtenis van de dood van een vriend. Het ging om een kort stuk dat aanvankelijk rustig leek, maar enkele felle accenten bevatte. Het had een rustige puls met een begeleiding in de linkerhand die nogal stereotiep klonk. Qua idioom vertoonde de verwantschap met de Sonate 1.X.1905 van Janáček die zonder onderbreking volgde. Genoemde sonate is zeker in het eerste deel dramatisch van karakter, het rusteloze ervan werd goed getroffen. Mooi waren ook de pedaaleffecten in het tweede deel. De pianist wist het wrange idioom van deze muziek goed weer te geven en het eind was fraai ingetogen.
De Bagatelle opus 1 nr 3 van Silvestrov was precies wat de titel zegt: een miniatuur met een vriendelijk karakter, alsof de componist een vraag stelde. Het was een symbolisch van de artiest om dit stuk te programmeren: de in 1937 geboren Silvestrov groeide op in Ukraine, een gegeven dat zijn leven grotendeels zou bepalen. Bij deze Bagatelle begon er al enig licht te schijnen, wat nog versterkt gebeurt in BeethovensPpianosonate nr 31 in AS op 110. De overgang tussen beide werken was overigens bijzonder goed, want genoemde sonate begint met een sereen eerste deel. Helaas werd deze overgang ontsierd door het nodige gehoest en gekuch, wat na de pandemie weer naar hartenlust schijnt te moeten gebeuren. Deze voorlaatste sonate van Beethoven was het meest muzikale stuk van de avond: het blijft een wonder hoe de componist spiritueel zo ver kon reiken terwijl hij volledig doof was toen hij de muziek opschreef. Andsnes overtuigde met lyrisch en waar nodig fel spel, in het derde deel wist hij te ontroeren. Hierover zei de bekende Beethoven-vertolker Stephen Kovacevich ooit: ‘Het is muziek van een componist die wist dat hij zou sterven.’ De fuga was helder van stemvoering en had voorwaartse energie, in de afsluitende bladzijden imponeerden de bassen. Al met al leverde de pianist een bewonderenswaardige prestatie. Dat gold voor de gehele avond waarbij hij in stilistisch afwisselende muziek een grote concentratie opbracht. Bij deze pianist heb je altijd het geruststellende gevoel dat alles wat hij doet integer en natuurlijk is: hij mag dan niet een van de meest uitgesproken musici als bijvoorbeeld Sokolov zijn, wat de Noorse pianist doet is altijd stijlvol en doet optimaal recht aan de muziek.
Willem Boone
Info:
https://www.muziekgebouw.nl/search?zoekwaarde=pianoserie
De relevantie van muziek
Leif Ove Andsnes, piano
Gehoord: 12 november, Muziekgebouw aan ‘t IJ, Amsterdam
Door Paul Janssen
Als er één pianist een troubadour, een verhalenverteller in de ware zin des woord is, dan is het wel Leif Ove Andsnes. De Noorse bard weet zichzelf volkomen weg te cijferen, effectbejag links te laten liggen en de noten voor zich te laten spreken. Zo voert hij je als luisteraar mee in een betoog dat dan weer ontroerend, dan weer schrijnend, dan weer lichtvoetig en dan weer komisch is. Zaterdagavond 12 november wist hij zijn publiek in het Muziekgebouw aan het IJ in de eerste helft van zijn recital op deze manier vast te houden met een adembenemende sequens van werken die hij nagenoeg zonder pauze en in elk geval zo geconcentreerd speelde dat tussentijds applaus ook werkelijk uitbleef. ‘Van donker en zwaar naar licht en lichtvoetig’, noemde Andsnes zelf de reeks die begon met het Lamento van Alexander Vustin en eindigde met Beethovens Sonate nr. 31 in As op. 110. Daartussen klonken de Pianosonate 1.X.1905 van Leoš Janáček en de Bagatelle op. 1 nr.3 van Valentin Silvestrov.
Verstild protest
‘Huiveringwekkend relevant’, vond Andsnes de sonate van Janáček. ‘Jonge Iraanse demonstranten worden gedood in de straten van Teheran en ondertussen uiten moedige Russen hun verzet tegen de verwoestende oorlog die hun leven bedreigt. De sonate van Janáček zit vol met de woede en het verdriet dat we voelen als we aan de zinloze oorlog in Oekraïne denken’. En zo speelde de pianist het werk ook. Janáčeks sonate werd een soundtrack bij een onzichtbare hedendaagse documentaire over oorlog en repressie met als hoogtepunt een zinderend tweede deel. Waar Vustins inleidende Lamento hier en daar nog wat scherp klonk, raakte de klavierpoëet in Janáčeks sonate compleet op dreef met een opvallen stille zaal tot gevolg.
Nadat Silvestrovs Bagatelle ondanks de zalvende hoop die Andsnes met fluwelen vingers uit de toetsen liet opstijgen, nog klonk als een afterthought die als een krijtje over het schoolbord sneed, leek Beethovens voorlaatste sonate in eerste instantie haast beschamend lichtvoetig. De dreun die Andsnes hier uitdeelde, kwam pas na het immer geestige en platvloerse scherzo met het Klagender Gesang. Deze aria, de inleiding op de afsluitende fuga, fungeerde opeens als een verre echo van Vustins tragische Lamento die hij schreef na de begrafenis van een goede vriend. Zo werd de eerste helft van dit recital een verstild protest tegen oorlog, geweld en onderdrukking en onderstreepte Andsnes eenvoudigweg de noodzaak en relevantie van kunst, van muziek.
Veronachtzaamde cyclus
De tweede helft van Andsnes optreden stond geheel in het teken van Dvořáks Poëtische Toonschilderingen op. 85. Dit werk betekende de definitieve omslag naar lichtvoetigheid, al wist Andsnes bij het voorlaatste deel, Bij het graf van de held, met zijn intense spel nog even de duisternis van voor de pauze in herinnering te roepen. De Noorse pianist heeft zich verder opgeworpen als advocaat van deze lang veronachtzaamde cyclus en deze inmiddels ook opgenomen. Dvořák voltooide zijn dertien Poëtische Toonschilderingen in mei 1889. Hij noemde zichzelf in deze werken ‘geen absolute musicus maar een dichter’. ‘Elk stuk krijgt een eigen titel en is bedoeld om iets uit te drukken: dit is dus als het ware programmamuziek!’, schreef hij aan zijn uitgever Fritz Simrock. Deze nieuwe weg zou culmineren in vijf symfonische gedichten zoals De Middagheks op. 108 en Die Waldtaube op. 110 die regelmatig de concertprogramma’s sieren, terwijl de Poëtische Toonschilderingen een kwijnend bestaan leiden en hooguit enkele delen hier en daar gespeeld worden.
Zalige stilte
Voor Andsnes is deze ‘levensbevestigende muziek van de grootste vindingrijkheid en verbeeldingskracht’ echt bedoeld als cyclus. Toch blijft de vraag overeind of deze stukken met een totale duur van bijna een uur echt als zodanig werken. Dat lag overigens niet aan Andsnes. De ware bard in hem kwam tot leven en van de schitterende poëzie van De weg van de schemering tot het indrukwekkend terugblikkende Op de heilige berggaf hij werkelijk alles aan verhalende kracht. Hij maakte van de Poëtische Toonschilderingen zo enerzijds een samenvatting van een Tsjechisch soort Sprookjes uit 1001 nacht en anderzijds liet hij duidelijk horen dat Dvořák in dit werk met verwijzingen naar onder anderen Schumann, Chopin, Mendelssohn en Liszt zijn eigen samenvatting gaf van de negentiende eeuwse pianohistorie.
Dat dit niet genoeg was om de doodse stilte van de eerste helft van het recital te evenaren is de schuld van diezelfde Dvořák. De dertien Poëtische Toonschilderingen zijn simpelweg niet contrastrijk genoeg om de aandacht doorlopend op het hoogste niveau vast te houden. Stuk voor stuk zijn het mooie werken, maar gezamenlijk te eenvormig om net als Schumanns Carnaval, Davidsbündlertänze of Kreisleriana de hele cyclus lang te boeien. Andsnes haalde er desondanks het maximale uit en wist na het slotakkoord het publiek lang te bevriezen in een zalige stilte waarin een verder indrukwekkend recital nog lang na kon gonzen.
De cd Leif Ove Andsnes – Dvořák: Poetic Tone Pictures op. 85 (Sony Classical 19439912092) is inmiddels verkrijgbaar.