Queyras en Bezuidenhout spelen cellowerken van Mendelssohn
Gehoord: 24/1, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam
Door Wenneke Savenije
Grand Tour
Het beloofde een mooie avond te worden, want cellist Jean-Guihen Queyras en fortepianospeler Kristian Bezuidenhout zijn beide topmusici met een benijdenswaardige instrumentale beheersing en een avontuurlijke muzikale geest. En een hele avond alleen maar werken voor cello en piano van Mendelssohn spelen is ook best bijzonder, omdat de vijf werken die deze componist voor de cello en piano heeft gecomponeerd relatief weinig worden uitgevoerd. Mendelssohn schreef ze in eerste instantie voor zijn jongere broer Paul, die verdienstelijk cello gespeeld schijnt te hebben. De Variations concertantes voor cello en piano in D op. 17(1829) ontstonden toen Mendelssohn negentien jaar was, een periode waarin er bij de Mendelssohns thuis veel gemusiceerd werd. Het was ook het jaar waarin Mendelssohn zijn eerste grote reis naar Engeland maakte, waar hij veel succes oogstte met zijn muziek. In 1830-1831 volgde zijn grand tour door Europa, waarbij Mendelssohn talloze waardevolle indrukken opdeed, die zich zouden vertalen in meesterlijke composities.
Montagnana
De Eerste sonate voor cello en piano in Bes. Op. 45 ontstond zeven jaar na die reis door Europa, in 1838. Het was het formeel nog op de klassieke leest geschoeide openingsstuk op het programma van Queyras en Bezuidenhout, waarin twee gelijksoortige hoekdelen een lieflijk middendeel omarmen. De muziek is teder en elegant, met in de snelle delen soms de suggestie van romantische onrust. Met name Kristian Bezuidenhout verklankte zijn partij in een sprankelend en sierlijk lijnenspel, waarbij hij prachtige klanken wist op te diepen uit de Erard vleugel van Edwin Beunk, die speciaal voor hem naar Amsterdam was gekomen. Maar bij Queyras liep het allemaal niet zo lekker, vermoedelijk als gevolg van het voor hem nog nieuwe instrument waarop hij speelde: een 18e -eeuwse Montagnana cello, bespannen met darmsnaren en aangestreken met een opmerkelijk strakgespannen strijkstok. Hij schijnt er kort voor het concert nog mee naar Andreas Post te zijn gegaan om dingen te verbeteren. Hoe dit ook zij, de Montagnana had de neiging voortdurend te ontstemmen en daardoor was de intonatie van Queyras verre van volmaakt, temeer daar hij vanuit de behoefte stijlbewust te spelen niet veel vibreerde. Dat alles had een negatief effect op zijn levendige fraseringen en vloeiende stokvoering: de cellopartij kwam niet van de grond, klonk te nasaal en weigerde te zingen, terwijl bij Bezuidenhout juist alle frases zongen en tot de verbeelding spraken.
Gaandeweg ging het beter met Queyras en zijn cello in de De Variations concertantes voor cello en piano in D op. 17, de Lieder ohne Worte (transcriptie voor cello en piano door Grützmacher, 1832-1903) en de Tweede cellosonate in D op. 58 uit 1843, maar werkelijk overtuigend werd het niet, ondanks het inspirerende fortepianospel van Bezuidenhout.
Paradoxaal
Na afloop zei Queyras, die inderdaad problemen met zijn nieuwe instrument had gehad, tegen me: ‘Ik ben een paradoxaal persoon. Ik speel Marais op een moderne cello met staal omwonden snaren en Mendelssohn op een barokinstrument met darmsnaren. Dat brengt risico’s met zich mee en hoewel de Montagnana een prachtig instrument is, ben ik er nog niet genoeg vertrouwd mee om het instrument optimaal te kunnen laten klinken.’ Omdat experimenteren en grenzen verleggen essentiële onderdelen zijn van levendig musiceren, valt het wat mij betreft de doorgaans fantastisch musicerende Queyras niet kwalijk te nemen dat het tijdens dit concert een beetje tegenzat. Qouras en Bezuidenhout vinden elkaar in hun gedeelde passie voor authentiek interpretaties en het herontdekken van soms vergeten klanten ken. Maar in dit geval zou het wellicht een goed idee zijn geweest om Mendelssohns cellopartijen stilistisch gezien wat meer van de romantische kant te benaderen.
Wenneke Savenije
Info: