Rachmaninoff door Pletnev: geniale pianist die elke noot speelt zoals hij dat wil

 

Gehoord: De Doelen, Rotterdam, 16 en 17 april 2024

Door Willem Boone

Geniale master

Een ding moet je Sinfonia Rotterdam en dirigent Conrad van Alphen nageven: ze weten uitstekende solisten aan zich te binden. In het kader van een meesterproject nodigen zij binnen zeven jaar vier grote solisten uit om met hen op te treden. Eerder speelden zij al een aantal keren met sterviolist Maxim Vengerov en nu was het de beurt aan de Russische sterpianist Mikhail Pletnev. Laatstgenoemde had aangegeven wel in Rotterdam te willen optreden, maar dan direct met alle vier de Pianoconcerten en de Rapsodie over een thema van Paganini van Rachmaninoff. Hij bouwde gedurende de afgelopen tien jaar een vertrouwensband met dirigent Van Alphen op en zodoende kwam het Rachmaninoff-Pletnev festival tot stand. Over Pletnev doen veel verhalen de ronde die gemeen hebben dat deze pianist/dirigent/componist geniaal is. Zo hoorde hij een keer een Sonate van Scarlatti op de radio die hij mooi vond en een paar dagen later speelde hij deze als toegift na een recital zonder ooit de noten ervan gezien te hebben. Of over deze componist gesproken: hij had een afspraak om een cd op te nemen, maar wist nog niet wat het repertoire zou worden, hij bladerde bij toeval een boek met Scarlatti-sonates door en besloot dat toen maar op cd te zetten. Daarnaast richtte hij in Rusland het eerste onafhankelijk orkest, het Russian National Orchestra op, waarvan hij de dirigent werd en dat onder zijn leiding sterstatus verwierf. Hij stopte een aantal jaren met piano-optredens uit onvrede over de algemene kwaliteit van vleugels om het pianospelen een jaar of vijf daarna weer zonder probleem op te pakken. En naast componist is hij een geniaal bewerker van orkestpartituren voor piano. Zo maakte hij transcripties van Tschaikovki’s balletten De Notenkraker en Doornroosje voor piano solo en van Prokofievs Cinderella voor twee piano’s. In deze gevallen gaat het niet om ‘letterlijke’ transcripties van orkestmuziek, maar om zeer pianistische herscheppingen die bijna nieuwe composities geworden zijn. Omdat hij zelf zo goed piano speelt en dirigeert, weet hij als geen ander wat er op een piano mogelijk is. En omdat hij aan zichzelf geen concessies hoeft te doen, vraagt hij dan ook regelmatig het (schier) onmogelijke. In al deze hoedanigheden lijkt hij op Sergei Rachmaninoff die ook als componist, dirigent en bewerker uitblonk, maar tijdens zijn leven eigenlijk bekender was als rondreizend sterpianist.

Geniale musici zijn niet altijd gemakkelijk te volgen en dat gaat even zeer voor Pletnev op. Zijn vertolkingen kunnen net zo goed verbluffend en schitterend als stilistisch aanvechtbaar uitvallen, vaak ook tijdens hetzelfde concert trouwens. Van dat laatste kan ik me de nodige voorbeelden herinneren: zo speelde hij in Amsterdam een keer voor de pauze Pianosonates van Mozart. Daar had hij technisch uiteraard geen enkele moeite mee, maar kennelijk wist hij niet wat hij met de weinige noten van Mozart aan moest en zocht hij het in allerlei manierismen, als vertragingen en overdreven verschillen in dynamiek. Na de pauze speelde hij toen De Seizoenen van Tschaikovski, ook geen composities met veel noten, en daar klopte alles en verrichtte hij wonderen. Tijdens een Chopin-recital in Amsterdam had hij de bizarre gewoonte om akkoorden ‘op te vullen’ met extra noten (die Chopin niet voorgeschreven had), waardoor zijn muziek in stukken als de Eerste Ballade op die van Moussorgsky ging lijken. Hij is in zijn interpretaties, maar eveneens in zijn verschijning raadselachtig. Hoewel hij met zijn 67 jaar nog niet echt ‘oud’ is, ziet hij zichzelf wel zo (zoals hij onlangs in een interview aan het Franse blad Classica meldde) en komt hij zo ook een beetje over als hij het podium op komt wandelen. Tijdens datzelfde interview vertelde hij dat hij tegenwoordig ‘hard moet studeren’.

Menselijk

Dat maakt hem dan toch weer enigszins ‘menselijk’, want je zou verwachten dat hij zoals veel geniale collega’s in zijn jeugd zo hard gestudeerd heeft en de techniek zo goed beheerst dat hij daar niets meer aan hoeft te doen. Iedere pianist – professioneel of amateur – wordt gekmakend jaloers als hij een optreden van Pletnev bijwoont. Zijn techniek is een van de meest efficiënte die je je voor kunt stellen: moeiteloos, zonder ook maar een overbodig gebaar en eigenlijk verrassend a-spectaculair, zelfs raadselachtig, als de man zelf. Doordat zijn techniek zo ogenschijnlijk onopvallend is, heeft hij vaak al zaken gerealiseerd voor je het goed en wel door hebt en vraag je je als toehoorder af: maar wat deed hij nou precies? In dat opzicht lijkt hij op de legendarische Italiaanse pianist Arturo Benedetti Michelangeli, die aan de piano en in het dagelijks leven ook als een sfinx overkwam. Het zou interessant zijn om te weten te komen hoe Pletnev tegen optredens aankijkt: heeft hij er zin in en haalt hij er vreugde uit? Daar kan je alleen maar naar gissen als je hem ziet opkomen, waarbij hij lijkt uit te stralen: ‘Nou, we gaan een stukje spelen, vooruit dan maar.’ Of bij ovaties waarbij hij soms nonchalante gebaren maakt, alsof hij wil zeggen: ‘Ok dan, jullie krijgen nog een stukje, ik ben ook de beroerdste niet!’.

 

 

Complete Rachmaninoff

En dan dus alle werken voor piano en orkest van Rachmaninoff, als een verlaat verjaardagscadeau voor de vorig jaar dubbel jubilerende componist. Je zou denken dat hij vorig jaar en in het algemeen bepaald geen aandacht tekortgekomen was en dat is ook niet zo. Toch behoren alleen zijn Tweede en Derde pianoconcert met de Paganini Rapsodie tot de meest gespeelde werken van de cyclus, waarbij het Eerste en zeker het Vierde Pianoconcert nogal stiefmoederlijk behandeld worden. Het was dus interessant om deze allemaal binnen drie dagen te horen spelen en om zo de toch bescheiden ontwikkeling van Rachmaninoff als componist te volgen. Natuurlijk schreef hij nooit ‘moderne’ muziek, maar tussen het Eerste pianoconcert, dat tijdens zijn studie ontstond, en het Vierde pianoconcertzitten ruim 35 jaar en daarin maakte hij toch een ontwikkeling door. Zowel het Eerste als het Vierde pianoconcertwaren in hun oorspronkelijke vorm veel langer en werden door de componist ingrijpend gereviseerd. Deze vijf stukken zijn zo geliefd door de prachtige melodieën, de meeslepende climaxen, de zo persoonlijke harmonieën van zijn akkoorden en last but not least doordat ze tegelijk zeer pianistisch, maar ook symfonisch geschreven zijn. Daardoor is er niet alleen een goede pianist, maar ook zeker een goed orkest vereist.

Als eerste klonk op dinsdagavond het langste pianoconcert, het Derde in d klein, opus 30, waarover Rachmaninov zelf zei dat het ‘voor olifanten geschreven was.’ De inzet van de solist was erg ingehouden, hij nam aanvankelijk de tempoaanduiding ‘ma non tanto’ heel letterlijk. Daarna nam hij gelukkig wel het voortouw. Hij is in zoverre een spannend musicus dat je nooit precies weet wat hij gaat doen en waarschijnlijk vallen details per avond anders bij hem uit. Zo kan hij ineens een noot eruit lichten of in de bassen een akkoord zwaar aanzetten. Zijn frasering is soms onnadrukkelijk en lijkt daarbij op die van Rachmaninoff zelf, van wie gelukkig zijn interpretatie van al deze vijf werken bewaard is gebleven. Hij maakt fraaie, lange lijnen die op lijken te houden en die hij later toch doorgetrokken blijkt te hebben. Daarin is eigenzinnigheid hem niet vreemd en dat werd in meer opzichten duidelijk.

Handgemaakte Kawai

Allereerst de keuze van de vleugel, een handgemaakte Kawai die – zoals zakelijk leider Mariet Struik vooraf vertelde – met de pianist meereist en vrijwel continu ‘bewaakt’ wordt door twee technici. ‘Vrijwel continu’, want – zo vertelde ze erbij – vorig jaar december werd de truck met deze vleugel in Italië gestolen, maar deze werd weer teruggevonden. Ik vroeg me af wat de pianist in deze vleugel ziet: maandagavond was het ‘schrikken’ toen hij de inzet van het Eerste pianoconcert dat met een octavenfanfare begint, speelde. Het instrument produceert vooral in de laagte een wollig, gedempt timbre dat zeker in de bassen kracht ontbeert. Dat werd meermaals in het Derde pianoconcert duidelijk, waar de vleugel het tegen een geheel symfonieorkest moet opnemen en daar op diverse plaatsen bovenuit moet komen. Dat lukte in de fortissimoakkoorden lang niet altijd en op een willekeurige Steinway zou dit moeiteloos gelukt zijn. Zodoende kwamen climaxen als in het meno mosso gedeelte van het eerste deel niet goed uit de verf. Rachmaninoff heeft in alle drie de delen coupures gemaakt, waarschijnlijk omdat ze anders niet op schellakplaten pasten. Ook in latere opnames van Horowitz, Gilels en Janis komen deze voor, maar het is mij een raadsel waarom iemand deze anno 2024 nog speelt. Pletnev deed dat helaas in alle drie de delen en ook dat wijst op een bepaalde eigenzinnigheid. Het is bovendien jammer dat het tweede deel daardoor een stuk korter was dan normaal. Hij speelde de korte cadens in het eerste deel en die leek beter bij zijn kwikzilverachtige toon te passen dan de ‘dikke’ cadens met akkoorden.

Onvoorspelbaar

Bij een solist als Pletnev weet je nooit precies wat hij gaat doen en dat maakt hem onvoorspelbaar en de samenwerking met hem spannend. Iedere noot klinkt zoals hij dat wil en dat is een andere eigenschap die hij deelt met Michelangeli. Bij de inzet van het Intermezzo adagio klonk het orkest wat beschroomd, de pianist wachtte met gekruiste armen tot hij aan de beurt was. Hij speelde dit deel met zangerige toon en zijn tempo in het derde deel,Finale alla breve, was hoog. Ook hier leek het instrument onvoldoende volume te produceren voor de heftigste climaxen. Gelukkig vertraagde hij niet aan het eind, wat veel Russische pianisten doen, terwijl dit niet in de partituur voorgeschreven staat. Helaas klonken orkest en solist niet helemaal gelijk aan het eind, waardoor de coda minder extatisch overkwam dan het geval kan zijn. Als geheel klonk deze uitvoering minder terloops dan tijdens Pletnevs uitvoering van ditzelfde concert in 2002 in Amsterdam met het St Louis Symphony Orchestra onder leiding van Leonard Slatkin. Toen was zijn pianistiek weliswaar fascinerend, maar hele passages kwamen ook nogal vluchtig over, waardoor het leek of hij ze alleen maar aanstipte en daarna alweer ‘wegfladderde.’ Als toegift speelde hij de Prelude opus 23 nr 4, waarin hij vooral prachtig de meerstemmigheid van Rachmaninoff liet horen.

 

 

 

Druk van de ketel

Na de pauze speelde het orkest de Tweede Symfonie en daarbij klonk het orkest een stuk vrijer dan tijdens de begeleiding van het Derde pianoconcert. Het leek alsof er een bepaalde druk van de ketel was nu ze niet samen met een beroemd solist samenspeelden. Overigens was Sinfonia Rotterdam uitgebreid met twintig studenten van Codarts en het Koninklijk Conservatorium, die op hun beurt uit honderd auditanten geselecteerd waren. Het zal ervoor gezorgd dat het ensemble daardoor niet altijd als een hecht gezelschap overkwam. Het eerste deel, Largo-allegro moderato, werd in een rustig tempo gespeeld. Het is verhoudingsgewijs lang uitgevallen en de componist had hier, net als bij het Eerste en Vierde Pianoconcert, ook wel wat weg mogen laten om iets meer de vaart in het stuk te houden. In het tweede deel, allegro molto, kwamen de ritmische motiefjes goed uit. Het orkest dompelde zich onder in Rachmaninoffs melodieën. Conrad van Alphen dirigeerde geestdriftig, al viel op dat hij een erg drukke slag heeft, die leek op die van Joanna Malwitz onlangs bij het Koninklijk Concertgebouworkest.

In het nostalgische derde deel, Adagio, bloeide de strijkersklank op, terwijl de blazers mooie bijdragen leverden, vooral de klarinet. In het laatste deel, allegro vivace, viel op dat deze hele symfonie een behoorlijke zit is en het stuk als geheel wijdlopig overkomt. Aan de andere kant is de muziek zo schaamteloos romantisch dat je je erdoor laat meeslepen en bedwelmen.

 

De Vierde

Op woensdag speelden solist en orkest allereerst het Vierde pianoconcert, het minst bekende van de vier. In het eerste deel, Allegro vicace, kwamen vooral de blazers timide en weinig uitgesproken over, Pletnev werd ook hier soms door het orkest overstemd. Aan het eind vertraagde hij, waardoor het slot tamelijk log overkwam. Zijn inzet van het tweede deel, Largo, was vrij nadrukkelijk en hij speelde meer mezzo forte dan pianissimo. Als geheel had zijn toon iets looms en ook in het derde deel, Allegro vivace, maakte zijn spel een te ontspannen indruk, alsof hij zelf niet erg in dit concert geloofde en het van een afstand bekeek.

Solist en dirigent waren beter op dreef in de Rapsodie over een thema van Paganini, waarin de pianist een meer gefocuste indruk wekte. Sommige loopjes in de bassen kwamen niet goed uit en in het samenspel met het orkest klonken de blazers niet altijd even zuiver. Als geheel was het spel van Pletnev alert en onsentimenteel, vooral in de achttiende variatie. Hij kan als geen ander in een frase ineens een noot eruit lichten, alsof hij een tekst declameert. Ook hier kon je je weer vergapen aan zijn achteloze virtuositeit die vaak de indruk wekt dat het helemaal niet om moeilijke stukken gaat, terwijl niets minder waar is. Typisch voor zijn eigenzinnigheid was het verrassende slot dat bij hem net niet helemaal piano klonk en waarschijnlijk was dat geen toeval, maar een bewuste keuze. Hij liet zich opnieuw tot een toegift verleiden, de Nocturne opus 9 nr 2 van Chopin, in een strak tempo, vrijwel zonder rubato. Het was eens te meer een onnavolgbare uitvoering, vooral omdat het geheel niet als een langzame Nocturne, maar als een wals klonk. Onbetwistbaar was in elk geval zijn buitengewone pianissimo. Het publiek had er nog steeds geen genoeg van, maar hij sloot bijna ongemerkt de klep van de vleugel ten teken dat het echt voorbij was.

Ondanks mijn bedenkingen bij het instrument en details in de interpretatie was het een feest om deze muziek te horen en een bijzondere gebeurtenis om zo’n pianist aan het werk te zien. Het blijft zaak om Sinfonia Rotterdam te volgen, want iedereen die aanwezig was, zal graag willen weten wie de volgende stersolist wordt!

Willem Boone

Info:

https://www.sinfoniarotterdam.nl

www.dedoelem.nl

You May Also Like

Borodin Quartet nog altijd een van de beste strijkkwartetten ter wereld

Nikola Meeuwsen poëtisch in Eerste Pianoconcert van Chopin

Roel C. Verburg: originele liedjeszanger met subtiele humor

Haenchens Vierde Bruckner indrukwekkend bij Nederlands Philharmonisch Orkest