Ragged Music Festival: eigenzinnig en veelkleurig
Gehoord: Muziekgebouw aan het IJ, 29 en 30 april 2023
Door Willem Boone
Het Ragged Music Festival afficheert zichzelf als ‘indringend en eigenzinnig’ en dat laatste gaat inderdaad in veel opzichten op: in de keuze van het programma, de uitvoering en (soms) de locatie waar gespeeld wordt. De pianisten Pavel Kolesnikov en Samson Tsoy, de initiatiefnemers van dit festival, wilden muziek programmeren rondom de laatste indringende werken van Sjostakovitsj. In de toelichting spraken zij over ‘concerten die samen een episch verhaal vormen’ en over ‘transitie en transformatie, de mysterieuze ruimte tussen bestaan en niet-bestaan’, ‘eerlijke en avontuurlijke muziek tussen het lawaai van alledag. Deze termen doen soms wat gratuit aan, want veel muziek gaat over ‘transformatie ’en vormt ‘een eerlijk en avontuurlijk alternatief voor het lawaai van alledag’. Ze lijken niet helemaal de lading van dit tweedaagse festival te dekken, maar uiteindelijk gaat het natuurlijk om de muziek zelf en die was er gelukkig volop.
Van het eerste concert dat ik bijwoonde was al direct het eerste werk, de beroemde Chaconne uit de Tweede partita voor viool BWV 1004, eigenzinnig. Dat gold althans voor de uitvoering, want cellist Mario Brunello speelde deze op cello piccolo. Het riep direct een paar vragen op: ‘Waarom op cello en niet op viool?’ en dat terwijl de excellente violiste Alina Ibragimova ‘in huis’ was en diezelfde avond speelde. Een veelgehoorde uitspraak is ‘Bach blijft altijd overeind ’en hoewel enigszins dubieus gold het ook voor deze uitvoering. De cello piccolo klinkt lichter dan een gewone cello en daardoor leek het geluid meer op dat van de viool dan bij een normale cello het geval zou zijn. De magistrale Chaconne bleef overeind, maar miste toch een beetje momentum, ook door het tamelijk vlotte tempo van Brunello. Hij speelde overigens vaardig, maar ik vraag me af of dit experiment geslaagd was. Vervolgens speelde de al genoemde violiste Ibragimova met Samson Tsoy de vioolsonate van Janacek. Na de muziek van Bach was deze muziek turbulent van karakter. Ibrigimova heeft een mooie, zij het niet hele krachtige toon. Zij en pianist Tsoy waren aan elkaar gewaagd en kwamen tot een eensgezinde uitvoering die als een conversatie klonk. Beide musici hadden dezelfde intelligente benadering van de muziek en konden fluisterzacht spelen wanneer dat nodig was. Het tweede deel was mooi intiem, terwijl er in het derde en vierde deel juist veel abrupte stemmingswisselingen voorkwamen. Ook het eind van het laatste deel was bepaald abrupt te noemen.
Na de pauze belandde het publiek in een totaal ander muzikaal universum: de Akhmatova songs van John Tavener, uitgevoerd door sopraan Elena Stikhina en cellist Brunello. Ook in deze liederen liepen de gemoederen hoog op. De stem van de zangeres kwam het best in het middenregister tot zijn recht, in de hoge registers klonk haar stem soms wat schreeuwerig. Qua sfeer pasten ze inderdaad bij de latere werken van Sjostakovitsj. Ten slotte speelden Kolesnikov en Tsoy de Symfonische Dansen van Rachmaninov. Vooral in het eerste deel was hun opvatting tamelijk gematigd: zij leken niet van plan om de dynamische verschillen optimaal uit te buiten. Verder vroeg ik me af welke versie zij gebruikten: er waren nogal eens verschillen ten opzichte van de uitvoeringen op twee piano’s die je doorgaans hoort. Zo speelde Kolesnikov de repeterende noten aan het begin in de bassen, waarbij duidelijk werd dat zijn vleugel dof van klank was. Verder waren er ook tremolo’s en akkoorden in de discant die je normaal niet hoort. Ook in dat opzicht was er dus sprake van eigenzinnigheid.
Het tweede deel, tempo di valse, was eveneens wat ingehouden, al klonk de climax halverwege wel krachtig. Als geheel was deze uitvoering een wat merkwaardige gewaarwording: twee pianisten die goed op elkaar ingespeeld waren en toch niet helemaal overtuigden.
Het tweede concert die avond was gewijd aan de Vijftiende symfonie van Sjostakovitsj, zijn laatste. Deze werd gespeeld in een bewerking voor pianotrio en percussie in het ‘loading dock’ van het Muziekgebouw, waar normaal vrachtwagens en bestelbusjes geparkeerd staan. Volgens de toelichting kwam in deze ‘rauwe ambiance de indringende laatste symfonie van Sjostakovich volledig tot zijn recht. ’Het is de vraag of dit minder het geval geweest zou zijn in de grote zaal van het Muziekgebouw, maar het moet gezegd worden dat alleen al de gang naar deze laadruimte – waar je als publiek nooit komt – iets onmiskenbaar spannends had: je kreeg als publiek het gevoel dat er ‘iets ging gebeuren’. Gelukkig was er behoorlijk wat belangstelling voor deze ongewone uitvoering en setting. Behalve een pianotrio bestond het ensemble uit een indrukwekkende percussiesectie met drie slagwerkers. De uitvoering was direct vanaf het begin uitstekend met Kolesnikov die de toon aangaf, violiste Ibragimova en cellist Bruenello die niet voor hem onderdeden en de percussie die echt iets toevoegde. Het eerste deel was direct weer zo’n voorbeeld van een Sjostakovitsj- ‘deuntje’ waarvan je niet goed weet wat je ervan moet denken. Hiervoor lijkt de soms in de literatuur gebezigde uitdrukking ‘grimlachjes’ goed van toepassing. De musici riepen goed de desolate sfeer op, die soms deed denken aan die van het Tweede pianotrio van dezelfde componist. Ook in het tweede deel werd duidelijk dat dit muziek is die schuurt, maar die tegelijk ongrijpbaar is. Het vierde deel was daar een goed voorbeeld van: een argeloze melodie, waarbij je je afvraagt of dit ‘alles’ is: er zit van alles onder, maar in impliciete vorm en ‘grijpbaar’ wordt het niet. Als geheel was dit concert een bijzondere ervaring dankzij de locatie en de overtuigende uitvoering!
Op zondagavond waren er minder bezoekers, waardoor de stoelen in de zaal anders opgesteld stonden. De piano was meer in het midden geplaatst en daaromheen zaten de luisteraars. Het gaf hun de gelegenheid om nog dichterbij de artiesten te zitten dan normaal het geval is. Allereerst stond het monumentale Pianotrio van Tsjaikovski op het programma. Deze componist had weerzin tegen het genre pianotrio en wilde eigenlijk niet voor deze combinatie schrijven. Het kwam er uiteindelijk toch van, maar als je ernaar luistert, begrijp je wel iets van zijn aarzeling. De combinatie tussen piano en strijkers is hoe dan ook lastig en bij dit trio ligt meer dan ook een grote valkuil op de loer: het kan ontaarden in een verkapt pianoconcert, waarbij de piano de twee strijkers domineert. De pianopartij doet in moeilijkheidsgraad niet onder van die van het vermaarde Eerste pianoconcert en daardoor lijken de strijkerspartijen vaak ook ‘overspannen’. Zij moeten voortdurend tegen de vleugel ‘opboksen’. Dit neemt niet weg dat het bijna vijftig minuten durende stuk ook prachtige, meeslepende muziek bevat. Pianist Samson Tsoy leek niet van plan om de virtuoze solist uit te hangen en stelde zich gelukkig niet dominant op. Daar waar dat kon nam hij terug. Hij kreeg overigens uitstekend weerwoord van violiste Alina Ibragimova en cellist Mario Brunello. Zeer fraai was de manier waarop zij beiden werkelijk tot het uiterste gingen in de laatste bladzijden. Hun toonvorming was intens en zij lieten hun instrumenten ‘zwelgen’. Een ander mooi moment was de rustige melodie in het eerste deel waarbij alle drie de musici pianissimo speelden.
Vervolgens zong Elena Stikhina liederen van Richard Strauss, allereerst de drie Lieder der Ophelia. Ook dit maal vroeg ik mij af of haar stem zich goed leent voor liederen. Een blik op haar biografie leert dat zij vooral actief is als operazangers en daar kan ik me van alles bij voorstellen. Zij heeft een krachtige stem, te krachtig voor deze liederen en deze ruimte. Vooral in de hoge registers kwam haar stem niet mooi over. Daarnaast was haar Duits maar bij vlagen te verstaan. Ook in Morgen, misschien wel het mooist lied dat Strauss schreef, waren scherpe randjes in haar stem hoorbaar. Daardoor miste de hypnotische werking die het kan hebben, ondanks de subtiele pianobegeleiding van Pavel Kolesnikov. Het concert werd afgesloten met Epiloog uit Peer Gynt van Schnittke. Het begon met piano-akkoorden die tot fortissimo aanzwollen waarna een verrassende overgang naar een geluidsband met koor volgde. Ten slotte zette de cello in, aanvankelijk ijl, maar steeds meer gebruik makend van de diverse timbres van het instrument. De geluidsband werd naarmate het stuk vorderde steeds luider en naast de cello mengde ook de piano – die zich enige tijd op de achtergrond gehouden had – zich meer in het geheel. Voor een menselijk oor was het veel om te bevatten. Opmerkelijk was het slot, waarbij de cellist steeds hoger ging spelen totdat hij uiteindelijk nauwelijks meer te horen was. Vooral de interpretatie van Brunello was fenomenaal: hij liet horen wat er zoal met een cello mogelijk was.
Ik was vooral benieuwd naar het laatste concert dat wederom in het loading dock plaatsvond. Kolesnikov en Tsoy speelden de bewerking die pianist Mikhail Pletnev van Prokofievs Cinderella maakte voor twee piano’s. Hij maakte voor pianosolo al superbe bewerkingen van Tsjaikovski’s balletten De Notenkraker en Doornroosje. Deze transcriptie droeg hij op aan collega Martha Argerich met wie hij in juni 2001 in Lugano de wereldpremière speelde tijdens Argerichs eerste Lugano Festival. Pletnev kan alles op een piano en hoeft zichzelf geen enkele – technische- beperkingen op te leggen en hetzelfde geldt uiteraard voor zijn Argentijnse collega. Een bewerking voor twee piano’s die geschreven is voor twee van zulke ‘kanonnen’ levert een soort overtreffende trap van virtuositeit op. Die is dan ook in ruime mate aanwezig in de vorm van sprongen over het gehele toetsenbord, octaven en glissando’s, maar Pletnev is er vooral goed in geslaagd om de sprookjesachtige sfeer en orkestrale kleuren te vertalen naar het klavier.
Bij genoemde première was ik destijds aanwezig en het is ruim twintig jaar later moeilijk om objectief te zijn. De transcriptie duurt ongeveer dertig minuten en dat half uur was een van de spannendste muzikale ervaringen waar ik ooit bij aanwezig geweest ben. Het was typisch zo’n gebeurtenis waarbij je op het moment zelf al weet dat het historisch was. Er zijn maar weinig pianoduo’s die zich aan deze versie wagen en als dat gebeurt, mag je met recht benieuwd naar het resultaat zijn. Een ding is zeker: je moet er heel goed voor piano spelen. Dat kunnen Kolesnikov en Tsoy en dat lieten ze horen. Ook bij hen was de muziek spannend, maar wat miste was net dat beetje scherpte in articulatie en raffinement. Op het gevaar af om pretentieus te klinken vond ik het jammer dat ze zich in de Finale allegro moderato niet aan de partituur hielden. Daar schrijft Pletnev twaalf slagen van de klok voor en wat hij bij die uitvoering destijds deed, grensde aan het ongelooflijke. Hij stond op en sloeg met zijn vlakke hand twaalf keer op de snaren van zijn vleugel, terwijl hij ondertussen met zijn rechterhand doorspeelde! Het zorgde voor een ronduit apocalyptisch effect. Daar was ik uiteraard benieuwd naar en ik keek er al naar uit hoe Kolesnikov dat ging doen. Hij speelde echter de slagen van de klok op de bassen van zijn vleugel. Dat leverde ook een imposant resultaat op, maar het sorteerde niet het effect dat Pletnev voorgeschreven heeft in de partituur. Niettemin vormde deze suite een bijzondere afsluiting van een bijzonder festiva