Ravel door Yuja Wang: pianistisch sterk en nuchter
Concertgebouworkest o.l.v. Klaus Mäkelä, met medewerking van Yuja Wang, piano
Gehoord: 21 september, Concertgebouw Amsterdam
Door Willem Boone
Het Concertgebouworkest had dit programma niet mooier kunnen openen dan met Debussy’s Prélude à l’après-midi d’un faune, alleen de lome inzet van de fluit al vormde het gedroomde begin. De klank van de strijkers was zijdezacht en delicaat en Klaus Mäkelä leek deze al dirigerend te boetseren. Het einde was prachtig verstild en het was dan ook niet moeilijk je het beeld van een tovertuin voor te stellen dat door de reactie van het publiek weer verbroken werd. De dirigent liet direct een aantal blazers in het applaus delen.
Daarna was het de beurt aan sterpianiste Yuja Wang, zij daalde gearmd met de dirigent de trappen af, gekleed in een van haar bekende outfits. Ditmaal leek zij met haar deels ontblote buik verdacht veel op een buikdanseres. Het contrast met Ravels Concerto pour la main gauche had niet groter kunnen zijn, want dat is vooral donker van karakter. Het was een aardig idee om de twee Pianoconcerten van deze componist te programmeren, want zij zijn beide kort. Samen duren ze iets meer dan 35 minuten, dat is ongeveer net zo lang als een ‘echt’ groot pianoconcert van Brahms, Tchaikovski of Rachmaninoff. Verder zijn ze complementair: het Concert voor de linkerhand is duister, het ‘gewone’ Pianoconcert in G (concerto en sol) is vooral licht, in de geest van Mozart en Saint Seans. Op die manier krijg je een compleet beeld van een componist. De uitvoering van het Concert voor de linkerhand begon met een transparante klank, waarbij de zeer diepe fagot goed hoorbaar was.
De inzet van Wang was imposant en dat gold in het algemeen voor haar linkerhandtechniek. Haar toon had présence, maar deze klonk eerder neutraal dan sensueel. Zij leek haar rol eerder op te vatten als die in een symfonia concertante, d.w.z. als een onderdeel van het orkest, dan als die van een soliste in een pianoconcert. In de cadens kwam haar spel tamelijk beschroomd over, maar zij bouwde het slot indrukwekkend op. Ondertussen gebeurde er veel in het orkest, met fraaie solo’s van de blazers.
Na de pauze volgde dus een uitvoering van het Pianoconcert in G. Het was trouwens aardig om tijdens de pauze al diverse blazers hun kwetterende solo’s te horen oefenen. In het Allegramente zetten de blazers de toon met de brutale bijdragen in de vorm van solo’s die deze muziek zo onweerstaanbaar maken. Voor de uitvoering van Wang gold in grote lijnen hetzelfde: zij is uitstekend in vooral het flitsende passagewerk, waar Ravel veel om vraagt in dit deel en in het afsluitende Presto. Daar kan bijna niemand wedijveren met haar vingervaardigheid. Verder speelt zij snelle passages heel strak, maar dat is slechts één kant van deze muziek. Daar waar de muziek om sensualiteit vraagt – die juist bij het orkest volop aanwezig was – is haar spel nogal nuchter van opvatting, zoals ook in de cadens van het eerste deel bleek. Dan is het een merkwaardige sensatie om naar een toppianiste te luisteren, die je toch niet echt grijpt met haar spel.
Het eind van het eerst deel was ronduit spetterend en door het transparante klankbeeld kwamen de grapjes in de hoorns duidelijk hoorbaar over, daar waar ze nog wel eens in een lawaaisaus ten onder gaan. Het strakke in het spel van Wang was er juist in het Adagio assai niet. Daar klonk haar rubato onnatuurlijk, waardoor de muziek niet vloeide. De melodie in de rechterhand kwam wollig over en het geheel ontbeerde eenvoud. Deze muziek, die tot de mooiste composities van Ravel behoort, moet het hebben van een bijna onopgemerkte lange lijn en daarvan was nu helaas geen sprake. De bijdragen van de fluit en de Engelse hoorn waren daarentegen zeer fraai en dat gold ook voor de manier waarop het orkest aan het eind inhield. Het Presto was daarna als te verwachten briljant en het tempo waarop de fagottist inzette was opmerkelijk snel. Aan het eind liet Mäkelä het orkest ruimschoots in de ovatie delen en ook Wang klapte langdurig voor de orkestleden.
Voor Debussy’s La Mer trad het orkest in grote bezetting aan. Direct aan het begin van De l’aube à midi sur la mer frappeerde de fraaie gelaagde klank. Ook hier was het spel van het orkest natuurlijk en transparant. Aan het eind van dit deel liet Mäkelä nauwelijks ruimte voor onderbreking en ging hij direct door met Jeux de vagueswaarbij hij met zijn heldere slag wonderen verrichtte. Het slot van Dialogue du vent et de la mer was briljant. Het is te hopen dat er snel opnames voor het label van KCO of liever nog voor Decca (waar hij onder contract staat) zullen volgen, want het is duidelijk dat dirigent en orkest elkaar inspireren tot bijzondere prestaties!
Willem Boone
Info: