Roberte Mamou: pianiste met een verhalende speeltrant
Gehoord: 25 maart, Cellebroederskapel, Maastricht
Door Willem Boone
Zelfs als je haar nog niet in concert gehoord hebt, zou je haar naam al kunnen kenne Roberte Mamou. Zoekend in muziekwinkels kom je haar opnames van onbekend repertoire als de Nocturnes van Field of Sonates van Cimarosa rgelmatig tegen. Daarnaast nam ze ook standaardrepertoire op, als de Pianosonatesvan Mozart. In Nederland trad ze regelmatig op in door Rob Groen georganiseerde kamermuziekconcerten, maar ook in recitals. Zo verving ze ooit de bekende Oostenrijkse pianiste Ingrid Haebler in een cyclus met Mozart-sonates. Met deze collega heeft ze het een en ander gemeen: ook bij haar vind je dezelfde verzorgde pianistiek, afwezigheid van vertoon en een voordracht waarbij het alleen om de essentie van de muziek te doen is.
Mamou had voor haar recital in Maastricht een intieme locatie uitgekozen: de Cellebroederskapel, die deed denken aan een cocon waar het goed toeven was. Als eerste speelde ze de Fantasie en fuga voor orgel in G BWV 542 in de bewerking voor piano van Liszt. De Hongaarse componist bereikte iets heel bijzonders met deze bewerking: je hoorde als het ware het orgel nog, zeker in de machtige bassen, maar daarnaast waren er ook momenten van verstilling. Mamou greep diep in de toetsen en zette de fuga kalm in. Opvallend was haar heldere stemvoering, waardoor iedere stem goed te volgen was. Het was even wennen aan de akoestiek van deze kleine ruimte: de eerste minuten leek het volume van de vleugel te groot en machtig, maar na een paar minuten was dat gelukkig geen probleem meer. Deze compositie van Bach vormde een monumentaal en passend begin, zijn muziek lijkt op een bepaalde manier altijd iets toe te voegen wanneer ze in een kerk of kapel uitgevoerd wordt.
Daarna speelde Mamou de Sonate in F no 38 Hob XVI23 van Haydn, waarbij direct haar toucher en frasering frappeerden. Zij is een pianiste die de gave bezit om een muzikaal verhaal te vertellen, op de manier waarop iemand een boek opent en begint met: ‘Er was eens…’ Je zou denken dat iedere musicus dit talent zou moeten bezitten, maar dat is helaas niet zo. Er zijn genoeg musici die onberispelijk spelen, maar bij wie je niet per definitie ‘opkijkt’ en je oren spitst om maar niets te hoeven missen. Het is dan ook bijzonder als iemand je aandacht trekt met muziek die niets ‘spectaculairs’ in zich heeft, zoals deze sonate van Haydn. Aan de andere kant was het zeker ook geen ‘Papa Haydn’, maar een componist van vlees en bloed. In het Adagio trok de linkerhand de aandacht en ook in het afsluitende Presto was haar spel verzorgd.
Het volgende onderdeel was een zeldzaamheid, drie Nocturnes van Czerny. Mamou schreef over hem en zijn muziek in de toelichting dat hij tegelijk ‘fascinerend en wreed’ is. ‘Wreed’ om de manier waarop hij pianoamateurs en pianostudenten bezig hield met zijn Etudes, die waarschijnlijk heel goed voor je techniek zijn, maar die muzikaal minder dankbaar materiaal vormen. Er is echter ook een andere kant: hij was wel degelijk een ‘serieuze’ componist, die daarnaast adviezen aan Beethoven gaf en de leermeester van Liszt was.
De Tweede nocturne in ES leek aan het begin een beetje op de derde consolation van laatsgenoemde, de stijl ervan deed soms enigszins vocaal aan, met ‘coloraturen’ in de rechterhand tegenover een meer gangbare begeleiding in de linkerhand, die de pianiste fraai legato speelde. Die linkerhandbegeleiding was vrij stereotiep en was ook in de derde nocturne in AS te horen. Toch was het interessant om te luisteren naar muziek die zich op de grens van de romantiek bevindt: je hoort nauwelijks verwijzingen naar Czerny’s leermeester Beethoven en je kunt eerder aanwijzen waar hij al vooruitloopt op de muziek van Chopin en Liszt. En het moet gezegd worden: de beruchte etudes waren ver weg! Hij heeft in totaal 19 nocturnes geschreven, ik weet niet of ik ze allemaal zou willen horen, maar het was zeker interessant om eens zulke onbekende muziek te horen. Je zou bij een ‘blind listening test’ de componist niet geraden hebben.
Na een korte pauze volgde De Seizoenen opus 37B, 12 Tableaux caractéristiques van Tsjaikovksi. Het is een cyclus van korte, charmante stukjes, waarbij Tschaikovski iedere maand een nieuw deel componeerde. Hierbij kwam Mamou’s talent om een verhaal te vertellen goed van pas. Sommige van de delen zijn kleine juweeltjes, zoals het bekende Oktober, bij andere zoals Februari en Augustus is de hand van Schumann herkenbaar. Augustus had een van de Fantasiestücke van laatstgenoemde componist kunnen zijn. Andere delen als December zijn wel eens wat lang, maar de muziek behoudt zijn charme, ook door het choreografische element dat vaak in zijn stukken aanwezig is. Soms zie je bijna een balletdanser voor je. Het spel van Mamou behield kern en zij verloor zich niet in dromerig spel. Evenmin klonk haar spel sentimenteel, wat bij de muziek van Tschaikovski vaak een op de loer liggend gevaar is. Het zorgde voor een charmante afsluiting van een gevarieerd recital.
Willem Boone
Info (in het Frans):
https://www.pianistique.com/home/french-interviews/96-roberte-mamou