Roberto Devereux bij DNO: mooi en afgewerkt, maar heeft veel meer potentie
Gehoord: 29/4,
Door Peter Schlamilch
Liefde en verraad
Het is voorwaar niet zo eenvoudig om een belcanto-opera te regisseren: de verhalen zijn vaak vergezocht door allerlei spookverschijningen of waanzinsscènes en de muziek is weliswaar sprankelend en aanstekelijk in de luchtigere en vrolijkere scènes, maar heeft vaak dezelfde toon in de dramatischere gedeelten, waardoor de moderne operaliefhebber, gewend aan de donder en bliksem van Verdi, Puccini en Wagner, zich niet altijd voelt meegesleept in het verschrikkelijke drama dat zich aan hem ontvouwt.
En verschrikkelijk is ook in Donizetti’s Roberto Devereux, momenteel te zien bij de Nationale Opera, de tragedie waarin de hoofdpersonages elkaar gevangenhouden met de verschrikkelijke wurggreep van liefde en verraad, een wurggreep die Donizetti maar heel sporadisch het orkestrale vagevuur weet mee te geven dat deze emotionele hel verdient.
Geserreerde directiestijl
De uiterst beheerste, bijna geserreerde directiestijl van de Italiaanse dirigent Enrique Mazzola helpt dan niet mee: de zangers worden weliswaar op het volkomen terechte voetstuk geplaatst dat ze verdienen en zijn daardoor goed hoorbaar (de orkestratie en klankkleuren in het orkest zijn sowieso bovendien uiterst primitief bij Donizetti), maar af en toe mag het uitstekend spelend Nederlands Kamerorkest best wat meer exploderen, grommen of zinderen als de handeling daarom vraagt. Luider dan f (forte, sterk) heeft het de hele avond niet gespeeld, net zoals dat overigens bij Mazzola’s vorige Donizetti-opera het geval was, en zijn handelsmerk lijkt te zijn. Schijnbaar onaangedaan verricht hij zijn werk, het orkest vaker tegenhoudend dan opzwepend, en de meeste expressie las ik af van het gezicht van een der contrabassisten, op wie ik uitstekend zicht had vanaf de 4e rij: vrijwel elke noot gaf hij een prachtige visuele expressie mee, alsof hij de opera door en door kende. Heerlijk om te zien, en hij was zeker niet de enige in het orkest die zo betrokken speelde.
Trilogie
In de twee vorige jaren plaatste regisseur Jetske Mijnssen Donizetti’s Anna Bolena en Maria Stuarda, die samen met Roberto als trilogie worden gezien, in de historische context van de 16e eeuw, waardoor het menselijke drama op sublieme wijze werd afgezet tegen de prachtige en strenge kostuums uit de Tudor-tijd en zo hartverscheurend schuurde.
Voor deze laatste opera uit de ‘trilogie’, die overigens door Donizetti nooit zo is geconcipieerd, maar waarvan het idee niet onlogisch is, koos Mijnssen voor een modernere aankleding, nog altijd beeldschoon van uitvoering, maar zonder die koninklijke uitstraling die de eerdere delen zo beklemmend, haast claustrofobisch van psychologie maakten. Het decor is, net als in die eerdere delen, buitengewoon fraai en effectief, en veel elementen ervan waren herkenbaar uit voorgaande jaren. De lichtheid van de slaapvertrekken staan in mooi contrast tot de peilloze verdrieten van de beide hoofdpersonages die elkaar erover vertellen, en het contrast met de dansparen op de achtergrond is zeer sterk gevonden, hoewel het koor er scenisch en akoestisch helaas wat door in de verdrukking komt.
Schoenen passen
Dat de dames in al hun ellende de kracht vinden om schoenen en juwelen te passen lijkt weinig aan te sluiten bij hun gevoelige karakters, maar dat is misschien wat ál te mannelijk gedacht en bovendien ook makkelijk te overkomen. Er waren meer van dat soort merkwaardige momenten: wie schenkt er in het echte leven in hemelsnaam een glas sherry in bij het bespreken van zijn naderende dood? Ik snap dat er af en toe wat moet gebeuren, maar dit zag er wel heel gekunsteld uit. Ook de knuffelpartij tussen Roberto en Sara, voor haar echtgenoot onzichtbaar (hoewel hij er 3 meter naast zit) was begrijpelijk vanuit het concept, maar veel te overduidelijk uitgewerkt. Ook de ontbijtscene begrijpen we vanuit de regie, maar is op de planken veel te weinig dramatisch, ook door het eindeloze gedrentel van de dienstmeisjes. Een brief die wordt voorgelezen van een A4’tje kan misschien in historisch opzicht nét kloppen, maar geeft een overbodig en raar, anachronistisch gevoel.
De belichting was effectief maar beperkte zich, zoals zo vaak in Amsterdam, tot slechts enkele lichtstanden, en miste fantasie, zeker toen de slaapkamer aan het eind weer terugkwam, als een soort bevestiging van de gevangenis waaraan Elisabetta niet kan ontsnappen: dezelfde koele, toch wat saaie en nét te moderne kleuren, waar je misschien een uitdovend duister zou verwachten, als aankondiging van Elisabetta’s naderende, en volgens de overlevering uiterst verdrietige en eenzame dood. Maar goed, wie ben ik?
Vocaal was het beeld uiterst wisselend, ook door het decor, dat bestond uit een ‘kijkdoos’ op het toneel, waardoor de hoge stemmen bij vlagen gingen ‘knallen’, meestal helemaal niet erg voor de balans in de uiterst ongunstige acoustiek van het Muziektheater, maar met een zo mooi maar voorzichtig en kamermuzikaal spelend orkest weer naar het andere uiterste neigend.
Makkelijke kritiek
Het altijd is makkelijk om vanuit de comfortabele theaterzetel als Wagners Beckmesser met kritiek te strooien, en wie de haast bovenmenselijke vocale eisen van Donizetti’s partituur kent, wordt nietig en bescheiden, zeker degene die, zoals ikzelf, ook zang heeft gestudeerd en als zanger werkzaam is geweest. Maar toch.
Elisabetta en Sara, de beide vrouwelijke liefdesrivalen, zongen beiden op zeer hoog niveau en stonden boven de gruwelijk moeilijke materie, hoewel de een meer dan de ander. De Oezbekistaanse sopraan Barno Ismatullaeva (Elisabetta) leek weinig moeite te hebben met de vele en lastige noten, en voldeed ruimschoots aan de verwachtingen van haar moeilijke rol, hoewel dit roldebuut haar misschien over een paar jaar meer zekerheid en flexibiliteit zal geven, die haar in staat zullen stellen meer dimensie, kleur, nuance en gevoel, en minder vocale spanning aan haar personage mee te geven. Ze gaf overduidelijk haar ziel en zaligheid, maar was soms nog net teveel bezig met vocaal overleven om volledig vrij en onbevangen te kunnen zingen en acteren. Maar geef haar eens ongelijk: er zijn op deze wereld en op dit moment ook maar zeldzaam weinig sopranen die deze rol op dit niveau aankunnen, en het alternatief is om Donizetti dan maar niet uit te voeren. De ware fans waren haar daarom al meer dan dankbaar.
Voorbeeldig
De Amerikaanse mezzosopraan Angela Brower zong een bijna voorbeeldige Sara. Veel sterker acterend dan haar rivale hóórden we niet alleen haar hartverscheurende emoties, maar zagen en, vooral, vóélden we ze ook. Haar stem is edel, bijna voluptueus, warm en helder, en we konden begrijpen waarom Roberto zijn jeugdliefde maar niet kon vergeten. Omgekeerd bleef dat urenlang een raadsel: sterk onderpresterend qua acteerprestaties zagen we nergens de grote man die hart en ziel van koninginnen en gravinnen kon beroeren. Roberto (de Spaanse tenor Ismael Jordi) heeft misschien talenten die wij niet kennen als publiek, maar íets daarvan moeten we toch gaan begrijpen wil het drama overtuigend worden.
Toegegeven, regisseur Jetske Mijnssen had hem een prachtige Werther-achtige, diep-tragische uitstraling meegegeven door hem als een verzopen kat in een oude regenjas ten tonele te voeren, ongeschoren en al. Een werkelijk geniale scenische verbeelding van de schlemiel die, bijna tegen wil en dank, gevangen zit in een web van leugens, verraad, overspel en toch ook liefde, met het naderende onheil van de veroordeling als een zwaard van Damocles boven zijn hoofd: de ontvankelijke toeschouwer begrijpt het allemaal. Maar waar die toeschouwer wil gillen: ‘Red je leven!’ blijft onduidelijk waarom hij zijn jeugdliefde maar niet kan vergeten, waarbij aangetekend moet worden dat zijn tekst en muziek meestal niet bepaald meehelpen, hoewel zijn duet met Sara toch bepaald mooie noten heeft gekregen. Vergeefs. Veel had Jordi duidelijk kunnen maken door zijn prachtige tenor allesoverheersend in te zetten, maar daar had hij of de dag niet naar of er was een andere oorzaak aan te wijzen (vermoeidheid na enkele zware voorstellingen?), maar stralen deed het maar héél weinig, en zijn intonatie en stijlgevoel konden ons helaas ook niet bekoren.
Oubollige recitatieven
Bekoren deed wel de jonge Russische bas-bariton Nikolai Zemlianskikh, die de bedrogen graaf van Nottingham levensecht en vol vuur en passie vertolkte, hoewel voor deze wraakzuchtige maniak zijn heerlijke stem nét iets te licht, haast tenoraal is, ofschoon dat in dit geval ook een kwestie van smaak is: er zullen zeker belcantoliefhebbers zijn die deze stem er voorbeeldig voor vinden.
Zemlianskikh was ook een van de weinige solisten in deze productie die de kunst van het recitatief verstaan: waar de meesten een nogal bordkartonnen opdreuning van de noten produceerden, maakte hij vaart, onderscheidde hij de belangrijke zinsdelen van de secundaire en dreef het drama voort, waar dat bij de anderen juist tot stilstand dreigde te komen. Hier had dirigent Mazzola véél strenger op moeten toezien: zó oubollig worden recitatieven vrijwel nergens meer gebracht. Uitstekend waren overigens de kleinere rollen van de Zuid-Afrikaanse tenor Thando Mjandana en de Nederlandse bas Peter Arink, die met beiden een prachtig en rond stemgeluid zeer effectief optraden.
Belcanto
Het is lovenswaardig dat DNO, onder leiding van Sophie de Lint, het belcantorepertoire in ere houdt, of zelfs hersteld heeft, ook al beroert het mij persoonlijk vaak wat minder: niet iedereen is er even dol op, maar er is zeker een publiek voor, dat zowel uit kenners als liefhebbers bestaat, én mogelijkerwijs een nieuw en onervaren publiek kan aanspreken. Dat rechtvaardigt zeker één grote productie per jaar, net zoals er minimaal één barokopera zou moeten klinken, hoewel daar natuurlijk vaak dezelfde problemen voor gelden. Niet iedereen houdt nu eenmaal van Verdi, Puccini en Wagner, en DNO heeft een brede taak. Het is dus al met al een voorstelling die ruimschoots aan de verwachtingen voldoet, al zat er scenisch en zeker muzikaal veel meer in dan er uiteindelijk uitkwam. Maar eerst moeten we af van het vooroordeel dat belcanto-opera’s helder, netjes en beleefd zijn, en dat ze niet in vuur en vlam kunnen staan gelijk een Wagnerdrama. Als we dat weer gaan herontdekken, is er ook voor het belcanto een toekomst.
Peter Schlamilch
Foto’s: Marta Syrko, Ben van Duin, DNO
Info:
https://www.operaballet.nl/de-nationale-opera/2023-2024/roberto-devereux
Lyrische tragedie in drie bedrijven
Gezongen in het Italiaans
Libretto Salvadore Cammarano
Dirigent Enrique Mazzola
Regie Jetske Mijnssen
Decor Ben Baur
Kostuums Klaus Bruns
Licht Cor van den Brink
Dramaturgie Luc Joosten
Elisabetta Barno Ismatullaeva
Duca di Nottingham Nikolai Zemlianskikh
Sara, duchessa di Nottingham Angela Brower
Roberto Devereux Ismael Jordi
Lord Cecil Thando Mjandana
Sir Gualtiero Raleigh Mark Kurmanbayev*
Un Cavaliere Peter Arink
Un famigliare di Nottingham Sander Heutinck
* De Nationale Opera Studio
Koor van De Nationale Opera
Instudering Edward Ananian-Cooper
Nederlands Kamerorkest
Coproductie met Palau de les Arts Reina Sofia (Valencia) en Teatro San Carlo (Napels)