Rotterdams Philharmonisch spint web van inspiratie

 

Gehoord: Maandag 6 mei 2024, Concertgebouw, Amsterdam

Door Peter Schlamilch

‘Een web van inspiratie’, heette het programma dat het Rotterdams Philharmonisch in de grote zaal van het Concertgebouw speelde, en ik citeer niet snel uit programmaboekjes, maar de uiterst leesbare tekst van Carine Alders is zó informatief en tegelijkertijd kort en bondig (‘niet lullen, maar poetsen’, is dan al snel het flauwe cliché dat door je hoofd schiet) dat hij het waard is om geciteerd te worden.

 

 

Norse componist

Dat Johannes Brahms de vriend en mentor van Antonin Dvořák was, is natuurlijk ook geen geheim: de iets jongere Tsjech keek zeer op tegen de eigenzinnige en vaak norse componist uit Hamburg, en werd door hem geholpen, net als Brahms dat eerder werd door de invloedrijke Robert en Clara Schumann. (Er zijn overigens nog meer van die interessante en soms wonderlijke relaties tussen grote componisten: Vivaldi en Bach, Haydn en Mozart, Mozart en Beethoven, en Copland en Bernstein, om er maar een paar te noemen.)

Het programma vermeldt echter dat Dvořák, na alle aanbevelingen van Brahms zélf een belangrijk componist geworden, niet alleen in 1892 naar de VS werd uitgenodigd om daar het door mecenas Jeannette Thurber opgerichte Nationaal Conservatorium van Amerika te gaan leiden, maar dat dat instituut zowel mannen als vrouwen als student accepteerde, alsook gekleurde leerlingen, een hoge uitzondering in die tijd. Zo werd daar bijvoorbeeld Harry Burleigh – opgegroeid als zanger in de gospeltraditie en één van de honderdvijftig Afro-Amerikaanse studenten aan het conservatorium – Dvořáks leerling en assistent, en liet hem kennismaken met verschillende negrospirituals. De beroemde componist verwerkte er naar alle waarschijnlijkheid één van in zijn Symfonie ‘Uit de nieuwe wereld’ (hoewel hij dat later weer ontkende; maar het tweede thema uit het eerste deel lijkt wel érg veel op de spiritual ‘Swing Low, Sweet Chariot’).

 

 

Florence Price

Hoe het allemaal ook zij: het was dan ook dat conservatorium dat de weg effende voor de Afro-Amerikaanse componiste Florence Price (1887 – 1953), van wie het ‘Rotterdams’ voor de pauze twee aanstekelijke werken speelde: het lang verloren gewaande Tweede Vioolconcert uit 1952, en het orgelwerk Adoration, in een bewerking voor strijkorkest en vioolsolist. Vooral het Vioolconcert was een openbaring en een genot om te horen: krachtig, energiek en met prachtige, volledig in Westers-romantische stijl geschreven, maar met soms filmische, Amerikaans-showachtige thema’s en klanken. Een uiterst aangename ontdekking, die het zeker verdiende eens aan de vergetelheid te worden ontrukt, ook al duurt het stuk maar een kwartiertje.

 

 

Yannick Nézet-Séguin, die vanaf 2008 tien jaar de leiding had over het Rotterdams Philharmonisch Orkest, leidde met veel energie en overwicht, en violist Randall Goosby had deze muziek duidelijk vaker gespeeld: hij verdedigde het door het voor velen onbekende werk met vaste hand, met heldere en betrokken toon en de nodige bravoure: een genot om naar te kijken én te luisteren. Soms fel en heftig, dan weer wat zoetsappig: een veelkleurig werk van een interessante componiste.

 

 

Filmmuziek-achtige klanken

Het andere werk van Price, Adoration, was simpel van opzet, werd rustig en ademend gespeeld en gedirigeerd en de weldadige, alweer bijna filmmuziek-achtige klanken ontlokten een storm aan applaus, slechts overtroffen door dat van na de toegift, Louisiana Blues, waarin Goosby, energiek en virtuoos, soms wel twee violen leek te bespelen!

Met evenveel energie had Nézet-Séguin het concert kort daarvoor afgetrapt met de Ouverture ‘Carnaval’ van Dvořák, dat kracht, energie en vooral veel levensvreugde uitstraalde. Vaak robuust, dan weer lichtvoetig, maar altijd geaard van klank: de heerlijke ‘Rotterdam-sound’ golfde door de zaal, een klank die moeilijk te definiëren is, maar steeds vol, direct en soms zelfs ‘houtachtig’ (in de goede zin des woords) of bijna van roestvrij staal is, zoals in het strijkers-unisono kort voor het einde goed hoorbaar was. Een combinatie van directheid, diepgang en hartstocht, waar ik persoonlijk erg van houd.

 

 

Schrik om het hart

De schrik sloeg ons dan ook om het hart toen, na de pauze, de Vierde Symfonie van Brahms werd ingezet. Deze symfonie van de Hamburgse meester wordt als een van zijn grootste werken beschouwd, hoewel aanvankelijk de ontvangst gemengd was. Weense orkestmusici schijnen, na de première, zelfs een tekst op de eerste 8 noten gezongen te hebben: ‘Es fiel / ihm wie- / der mal / nichts ein /’ (‘Hij had / al-weer / geen in- / val-len’).  Hij verzocht een vriendin haar eerlijke mening te geven, en schreef haar: ‘Over het algemeen zijn mijn stukken helaas aangenamer dan ikzelf ben, en kun je er minder in vinden om te corrigeren. Maar ik heb geen zin om een ​​slechte nummer 4 te schrijven.’ Hij doelde daarmee ook op zijn weerbarstige karakter, dat hem naast goede vriendschappen ook gezworen vijanden opleverde. Slecht is het werk natuurlijk zeker niet geworden, integendeel: het behoort tot de meest geslaagde, gave en geliefde symfonieën uit het repertoire.

 

 

Wiegenlied

De schrik sloeg dus om het hart bij de allereerste inzet ervan, die wat aarzelend klonk, maar dat kan best: de violen moeten de noot op een onhandig moment inzetten (opmaat), ook nog in een lastig zuiver te krijgen octaaf, en zonder enige steun van de andere musici. Heel even aarzelen kan dus best een interpretatie zijn (bij de blazers vlak erna staat ook dolce), maar dan moet het vuur ontbranden en gaan knetteren. Er bleef echter steeds een vreemde onzekerheid, die het hele deel niet meer week. De heerlijke ‘Rotterdam-sound’ was verdwenen, en het gehele eerste deel klonk haast als een wiegenlied, en dan sla je de plank toch wel echt mis als interpreet: Brahms’ karakter was hoekig en ruw, en ook in zijn vele zachte, dolce passages zijn de dreiging en het onvervulde verlangen nooit ver weg. Brahms heeft, misschien mede door dit grillige karakter, nooit een baby in de armen gehouden, en de wanhopige kwaadheid, die in bijna al zijn muziek altijd weer om de hoek komt kijken, was in geen velden of wegen te bekennen.

 

 

Chopin

Het was een surrealistische ervaring: het was alsof we naar de nooit geschreven symfonie van Chopin aan het luisteren waren: het orkest volgde, loyaal en dienstbaar, de dirigent in zijn kennelijke idee van een berceuse, maar veel hout sneed het niet: geen enkel hoogtepunt kwam écht tot een climax, het tweede thema (in cello’s en hoorn) werd weliswaar geweldig gespeeld, maar werd nergens indringend en bleef steeds rond en vriendelijk, een woord dat bij Brahms toch niet echt voor de hand ligt. De mysterieuze klanken uit de doorwerking en het begin van de reprise bleven uit, en in plaats daarvan hoorden we een opvatting van Brahms die wij in ieder geval nog nooit gehoord hadden: transparant en lieflijk, maar vooral onbevredigend en ontoereikend, zeker voor dit mooi-robuuste orkest, dat kan zingen en soms zwelgen als geen ander. De geweldige, uitgespaarde en ‘onlogische’ inzet in de contrabassen (tussen eerste en tweede thema) klonk eerder aangenaam dan beukend, en de hoge c in de eerste violen, 38 maten voor het einde, toch het absolute hoogtepunt van dit geweldige deel, klonk bijna aardig, waar die bruut had moeten gillen van angst, kwaadheid of weet ik veel wat. Ze werd nu een lyrische noot van ondergeschikt belang.

 

 

Slotaccoord

Allemaal bewuste keuzen van de dirigent, die daar ongetwijfeld zijn bedoelingen mee had. Maar toen aan het slotaccoord ook nog een diminuendo (zachter worden) werd toegevoegd dat daar absoluut niet staat, was de verbijstering compleet: Brahms gereviseerd door Chopin!  Vreemd genoeg klonken de andere delen als bij toverslag weer vertrouwd en stijlvast: de ‘Rotterdam-sound’ was weer helemaal terug, en beter dan ooit! Heerlijk voluptueus klonken de strijkers in de grote melodieën van het tweede deel, en de blazers excelleerden volop.

 

Stoere energie en trots

Magistraal en robuust was het derde deel, dat met stoere energie en vol trots gespeeld werd: het orkest was een hechte eenheid, zwaar waar het moest maar toch puntig waar het kon. Flitsend en spannend wisselden de instrumentengroepen elkaar af, technisch perfect en met de levenslust van de Dvořák uit het begin. Net als tussen het eerste en het tweede deelnam ook hier de dirigent geen rust voor het laatste deel: vrijwel direct aansluitend, waarschijnlijk om het applaus te onderdrukken dat zich voorzichtig kenbaar maakte. Geen wonder ook, na zoveel geweldige muzikale drift. In het vierde deel toonden dirigent en orkest zich volledig heer en meester over de materie: snijdende strijkers, geweldig spelend koper en prachtige solo’s in het hout (speciale vermelding voor de verstilde fluit!). Een Brahms om aan terug te denken. Behalve dat vervreemdende eerste deel, misschien.

 

 

Info:

https://www.rotterdamsphilharmonisch.nl

www.concertgebouw.nl

https://randallgoosby.com

You May Also Like

Drie keer is scheepsrecht! Piano Duo Kolesnikov/Tsoy  speelt Messiaen en Kurtag/Bach

Oliebollenconcert 2025 van grote klasse

Nieuwjaarconcert van het NBE zet de deur open voor iedereen

Afscheidsconcert Riccardo Muti in mild mezzoforte – Weens nieuwjaarsconcert 2025