Russische klankwerelden in NTR ZaterdagMatinee
Kristóf Baráti
Werken van Goebaidoelina, Prokofiev en Rachmaninoff in NTR ZaterdagMatinee. Rotterdams Philharmonisch Orkest o.l.v. Lawrence Renes, m.m.v. Kristóf Baráti, viool. Gehoord: 18/3 Concertgebouw Amsterdam.
Door Wenneke Savenije
Eigenlijk had de Russische maestro Valeri Gergiev het programma zullen dirigeren, maar die is vanwege zijn nauwe banden met Poetin sinds de oorlog in Oekraïne persona non grata in West-Europa. Om die reden stond de Nederlands-Maltese Lawrence Renes nu voor het orkest, dat met het programma ‘Rotterdams Philharmonisch Orkest en de Russen’ duidelijk wilde maken dat componisten uit het rijke Russische verleden, waaronder Sergej Prokofiev (Krasne, Oekraïne, 1891- Moskou, 1953) en de dit jaar zijn 150ste verjaardag belevende Sergej Rachmaninoff (Starorussky Uyezd 1873- Beverly Hills, Californië 1943), weinig aan de huidige oorlog kunnen doen en bovendien ijzersterke muziek hebben geschreven. Als genre omschreef Het Concertgebouw dit concert als ‘hedendaags’, wat een beetje vreemd is als je bedenkt dat Sofia Goebaidoelina (Tsjistopol 1931), de derde Russische componist op het programma, haar Sprookjesgedicht al in 1971 heeft geschreven, oftewel een halve eeuw geleden.
Lawrence Renes
Op het balkon van de Grote Zaal ontbrak dit keer Kees Vlaardingenbroek, die onlangs opstapte als artistiek leider van de NTR ZaterdagMatinee, aanvankelijk volgens Cultuurpers vanwege (niet serieus onderzochte!) verdachtmakingen over vermeend grensoverschrijdend gedrag op het gebied van o.a. discriminatie en vrouwonvriendelijkheid, smaad waartegen de immer integere Vlaardingenbroek zich juridisch teweer gaat stellen. Op social media klonken gelijk al vele proteststemmen van onder andere ‘musici van kleur’, die in de ZaterdagMatinee hebben opgetreden en bij de artistiek directeur nog nooit ook maar een zweem van racisme of discriminatie hadden kunnen ontdekken. Vlaardingenbroek zelf maakte openbaar dat hij opstapt omdat hij zich niet kan verenigen met de drastische vermindering van subsidie voor zijn spraakmakende ZaterdagMatinee, die al decennialang een modelvoorbeeld is voor verrassend, avontuurlijk en kleurrijk programmeren op hoog niveau, met aandacht voor het verleden maar vooral ook gericht op globale muzikale ontwikkelingen in het heden en de toekomst. Het is te hopen dat er een goede opvolger zal worden gevonden voor de ruimdenkende en intelligente musicoloog Vlaardingenbroek, die 17 jaar artistiek directeur en programmeur van de ZaterdagMatinee is geweest, anders valt er alweer een van de pijlers om waaraan het klassieke muziekleven in Nederland zijn hoogwaardige, tolerante en veelzijdige gezicht dankt.
Sofia Goebaidoelina
Het Russische programma opende met Goebaidoelina’s melancholieke Sprookjesgedicht, een fascinerende vermenging van Webern-achtige moderniteiten en oeroude elementen uit de Russische folklore. Het stuk werd in 1971 gecomponeerd voor een kinderprogramma op de Russische radio en is gebaseerd op het Tsjechische sprookje Het krijtje van Milos Macourek. Het verhaal gaat over een schoolkrijtje dat elke dag saaie woorden op het schoolbord moet schrijven, maar ervan droomt om kastelen, tuinen en de zee te tekenen. Als het krijtje nog maar een stompje is ziet het de donkere broekzak van een kind aan voor de dood. Maar het kind gebruikt het stompje om er een kasteel mee te tekenen, compleet met tuinen en de zee. Volgens Goebaidoelina symboliseert dit verhaal perfect het lot van de kunstenaar. Het is haar lievelingssprookje, dat ze opdoemend vanuit de stilte vertelt in desolate, soms zich verdikkende en dan weer ijler wordende open klankbeelden. Soms is het even alsof je de wilde dieren in het sprookjesbos hoort grommen en de vogels schril hoort fluiten, maar dan ebben de klanken weer weg in een droom, die zachtjes eindigt in de hoop die het vage en onzekere in zich dragen. Je zou het een spiritueel klanksprookje kunnen noemen. Renes en het Rotterdams Philharmonisch Orkest gaven er een fascinerende en genuanceerde lezing van, waarbij de dirigent zich opstelde als een rustige rots in de branding.
Daarna volgde het Eerste vioolconcert in D op. 19 uit 1917 van Prokofiev, waarin het hoofdthema zich volgens de beroemde violist David Oistrach (1908-1974) ‘openbaart als een engel.’ Van de rebelse Prokofiev, die juist opzien had gebaard met zijn bijtende humor en explosieve muzikaliteit, had men zo’n lyrisch werk eigenlijk niet verwacht, maar de 26-jarige componist was verliefd op de dochter van een impresario uit St. Petersburg en verkeerde daardoor in een aaibare, sentimentele en zoetgevooisde ‘state of mind’. Het stuk ging pas vijf jaar later in Parijs in première en niemand was er tevreden over. De critici vonden het stuk ‘achterhaald’ en niet modern genoeg, terwijl de componist liet weten dat hij ‘het stuk nu totaal anders zou schrijven.’ Daarbij werden wel degelijk moderne deviezen als dissonante dubbelgrepen, stuiterende staccato’s en vervreemdende flageoletten over het hoofd gezien. Toch was Prokofievs Eerste vioolconcert voorbestemd om de geschiedenis in te gaan als een van de geliefde vioolconcerten, vooral onder de violisten die het stuk levend houden.
De Hongaarse violist Kristóf Baráti (1979) werd geboren in een muzikale familie in Boedapest en groeide op in Venezuela, waarna hij studeerde aan de Franz Liszt Academy of Music in Budapest en later bij Eduard Wulfson (zelf leerling van o.a. Menuhin, Milstein en Szeryng) in Parijs. Met zo’n achtergrond weet je wat virtuoos vioolspelen is en heb je bovendien de rijke nalatenschap van de grote violisten uit de Gouden Eeuw van het Vioolspel in je opgezogen. Dat was onmiddellijk te horen aan de loepzuivere, kernachtige en stralende viooltoon van Baráti, die het allerbeste uit zijn ‘Lady Harmsworth’ Stradivarius naar boven weet te halen. Had deze begenadigde violist in het eerste deel misschien nog wat moeite om los van de techniek en de noten te komen, gaandeweg begon hij zich muzikaal vrijer te voelen zodat er een meesterlijke wisselwerking op gang kwam tussen solist en orkest, waarbij zowel de zoete lyriek van Prokofiev als de meer onstuimige en groteske passages fraai uit de verf kwamen.
Tot besluit van het Russische programma klonk de Tweede symfonie van Rachmaninoff, die Renes en het Rotterdams Philharmonisch Orkest in gulle penseelstreken uiteenzetten. Zelf vind ik dit stuk, dat nog dateert uit de periode voordat Rachmaninoff in 1917 op de vlucht sloeg voor de Russische Revolutie, onnodig breedsprakig en uitgedijd, zodat er ondanks de uitstekende uitvoering ervan door Renes en het orkest een uur lang onwillekeurig dingen door mijn hoofd schoten als ‘Much Ado About Nothing’, ‘Wat wil hij nu eigenlijk zeggen?’ en ‘Maak nu eens je punt’. Toegegeven, dat is niet erg eerbiedig en dat al helemaal niet als de uitvoering zoveel recht doet aan Rachmaninoffs onmiskenbare gave voor orkestreren en het optimaal benutten van het orkestrale coloriet. In tegenstelling tot zijn zó slecht ontvangen Eerste symfonie uit 1895, dat de componist in een depressie belandde en een tijd niet meer kon componeren, werd de Tweede symfonie bij de première in 1908 juist unaniem lovend ontvangen. Een recensent becommentarieerde: ‘Aan het slot constateer je verbaasd dat je bijna een uur verder bent. Misschien vindt een gemiddeld publiek dat aan de lange kant, maar hoe fris en mooi is deze muziek!’ Het waren voorspellende woorden, want de Tweede werd met zijn afwisselende delen, langgerekte en weemoedige melodieën, verrassende soli van instrumenten of instrumentgroepen uit het orkest en warm resonerende klankkleuren een van Rachmaninoffs meest geliefde werken, al verklaarde de componist zelf kort voor de première: ‘Symfonieën! Ik kan het niet. Ik wil ze ook niet schrijven.’ Pas dertig jaar later was Rachmaninoff wél tevreden over zijn Derde symfonie, waarin hij wat minder lang van stof is, zonder dat dit afbreuk doet aan die zo karakteristieke ‘oneindige, mooie muziekstromen.’
Wenneke Savenije
Info: