Seong-Jin Cho is het ideale medium voor Chopin

 

Gehoord: Concertgebouw Amsterdam, 7 januari 2024

Door Willem Boone & Wenneke Savenije

 

Première

Het programma dat het Koninklijk Concertgebouworkest het afgelopen weekend twee keer onder leiding van de Finse dirigent Santtu-Matias Rouvali speelde, leek op het eerste gezicht behoorlijk conventioneel. Dat gold in elk geval voor het Eerste Pianoconcert van Chopin en de Zesde Symfonie van Schubert. Daarentegen was de Ouverture nr. 2 in Es groot, opus 24 van Louise Farrenc een première voor het orkest en dat gaf dit programma net een speciaal tintje. Conventioneel of niet, het publiek was in groten getale op dit concert afgekomen en dat bewees maar weer eens dat repertoirestukken onverminderd tot de verbeelding spreken.

 

 

Louise Farrenc

Het was aardig om allereerst de Ouverture van Farrenc te horen, van wie de laatste tijd een aantal Symfonieën op cd verschenen. Ze stond in haar tijd vooral als virtuoos pianiste bekend, maar ze wist in haar betrekkelijk lange leven (ze werd 71 jaar oud) een aanzienlijk aantal composities te schrijven, waaronder niet alleen veel pianowerken, maar ook kamermuziek en koorwerken. Genoemde Ouverture zet het publiek aanvankelijk op het verkeerde been door een triomfantelijk begin in mineur, dat nogal zwaar van karakter is. Pas na een paar minuten volgt een lichter thema in majeur, dat qua karakter enigszins aan de opera-ouvertures van Rossini of aan de Ouvertüre im Italienischen Stil van Schubert deed denken. Het groot bezette orkest speelde deze onbekende muziek enthousiast, al was de intonatie van de blazers niet altijd optimaal.

 

A-sentimentele Chopin

Daarna volgde het Eerste pianoconcert van Chopin met een orkest in gereduceerde bezetting, dat daardoor ook direct een stuk transparanter klonk. De lange inleiding van het Allegro maestoso werd liefdevol gespeeld, waarna de inzet van de Zuid-Koreaanse pianist Seong-Jin Cho inderdaad maestoso klonk. Het leek het begin van een krachtige uitvoering, maar al snel bleek dat de solist niet zo zeer fors speelde, maar vooral imponeerde met een ideale toonprojectie, waardoor zijn frasering in de gehele zaal goed te horen was. Hij maakte al snel duidelijk dat hij als winnaar van het Chopin-concours in 2015 affiniteit met het idioom van Chopin heeft en liet diens muziek vooral voor zich spreken. Zijn uitvoering was over het algemeen a-sentimenteel en soms ingetogen. Technisch was zijn spel uitstekend, vooral de beruchte trillers in de linkerhand of in beide handen kwamen er goed uit. De orkestinzet van het Romance larghetto was subtiel en de inzet van Cho klonk bijna beschroomd. Fraai waren daarbij zijn ademende rubato en het gaande tempo. Door de al genoemde toonprojectie behielden ook zijn pianissimo’s hun kern. Het zou maar zo kunnen zijn dat de componist op een soortgelijke manier speelde: van Chopin is bekend dat zijn spel niet heel krachtig was, maar vooral naar fijnzinnigheid neigde. Nadat de noten van het tweede deel uitgestorven waren, volgde direct het Rondo vivace in een snel, maar niet te snel tempo. Cho’s opvatting van dit deel dat op de Poolse Krakowiak gebaseerd is, was fris en vrolijk en de virtuoze passages aan het eind kwamen er soepel uit. Als toegift speelde hij van dezelfde componist deGrande Valse Brillante opus 34 nr. 1 in As, waarmee hij eerdere indrukken van een fijnzinnig pianist bevestigde. Gelukkig raffelde hij het stuk niet in sneltreinvaart af, wat zeker nog wel eens wil gebeuren wanneer het als toegift gespeeld wordt.    

 

 

Schubert

Net als Klaus Mäkelä werd de negen jaar oudere Santtu-Matias Rouvali opgeleid door o.a. Jorma Panula aan de Sibelius Academie in Helsinki. Studeerde Mäkelä daarnaast af als cellist, Rouvali is van huis uit ook opgeleid als slagwerker. En dat verschil in achtergrond hoor je aan de verschillende manier waarop beide dirigenten het Concertgebouworkest benaderen. Terwijl Mäkelä van nature vooral gefascineerd lijkt door de expressiemogelijkheden van de klank, lijkt Rouvali meer te focussen op een exacte en heldere weergave van de structuur van de muziek die hij uitvoert. Dat doet hij vakkundig en met de slagvaardigheid van een (oud)slagwerker, bij wie alles ‘klopt’, alles in verhouding en in balans is. Ging dit al een beetje ten koste van de dromerige momenten in de summiere orkestbegeleiding van Chopins Eerste pianoconcert, meer nog belemmerde Rouvali hiermee de opbloei van de toch al niet zo sterk gecomponeerde Zesde symfonie uit 1818 van Schubert, die pas op 14 december 1828, een paar weken na zijn veel te vroege dood, voor het eerst werd uitgevoerd. Na de première door de Society of the Friends of Music schreef een Weense criticus: ‘Nieuwe symfonie in C groot van Franz Schubert (postuum): een mooi, zorgvuldig gemaakt werk waarvan de meest aansprekende delen het Scherzo en de Finale zijn. Je zou het misschien kunnen bekritiseren om zijn overdadige blazerssectie, waardoor de strijkers een groot deel van de tijd ondergeschikt lijken.’ Hoewel Beethoven op zijn sterfbed naar aanleiding van enkele Schubert-liederen nog verklaarde dat er ‘echt een goddelijke vonk’ in Schubert huisde, was Schubert zelf dermate geïmponeerd door de symfonieën van zijn beroemde oudere collega, dat hij nauwelijks een symfonie durfde te componeren, al ondernam hij er dertien pogingen toe.

 

 

 

Charme

Zijn Zesde symfonie houdt het midden tussen Beethovens kernachtige structuren en monumentale architecturen Rossini’s zorgeloze muzikale uitbundigheid, tussen dramatiek en zonnigheid. Waar Beethovens krachtige muziek zich organisch ontwikkelt vanuit motieven, excelleert de poëtische Schubert vooral in ongerepte melodieën – in het geval van de Zesde ook vaak drollige en folkloristische – die zich in allerlei richtingen ontvouwen, voortgestuwd door avontuurlijke modulaties. De instrumentgroepen gaan bij Schubert vaak verrassende onderlinge gesprekken aan, overmoed en vreugdevolle uitbundigheid ebben weg in serene rust. Om dit alles in elkaar overvloeiend en toch boeiend onder een noemer te brengen, is niet zozeer orde, precisie en helderheid nodig, maar meer intuïtie en spontaniteit, gevoel voor klankkleuren en affiniteit met de vrij stromende aard van de melodieënrijkdom. Schuberts soms ongrijpbare charme ging bij Rouvali’s uitvoering een beetje ten onder aan zijn bewonderenswaardige pogingen het werk optimaal helder uiteen te zetten, al stond daar weer warm samenspel van het ervaren Concertgebouworkest tegenover.

Willem Boone & Wenneke Savenije

 

Info:

www.concertgebouworkest.nl

www.concertgebouw.nl

You May Also Like

Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek

Napels – Elektra verzuipt in trage tempi

  Nikola Meeuwsen benadert Mendelssohn als fijnzinnige kamermuziek

Wereldpremière Techno IV – Concert voor Piano en Orkest van Karen Tanaka