Soeverein gelegenheidsduo vindt Russische ziel van Rachmaninoff

 

 

Gehoord: Concertgebouw Amsterdam, 19 maart 2023 

 

Door Willem Boone

 

 

Je zult als docent piano maar een leerling van het kaliber Daniil Trifonov krijgen…Dat overkwam Sergei Babayan en hij moet net zo opgekeken hebben als voor hem ooit Heinrich Neuhaus deed toen Sviatoslav Richter zich bij hem meldde, of Nikita Magaloff toen hij Martha Argerich voor het eerst hoorde. Het ging daarbij om ‘studenten’ die misschien technisch nog het een en ander konden leren, maar die in aanleg – en zeker in muzikale zin – eigenlijk alles al wisten. Het lijkt erop dat muzikaliteit aangeboren is. Op YouTube staat een filmpje van een nog hele jonge Trifonov in een stuk van Glinka dat in meer dan een opzicht ontroerend is: niet alleen dat kleine jongetje dat nog niet bij de pedalen kan, maar vooral het spel. Hij was toen al in staat om te ontroeren met zijn toucher.

 

 

 

 

Het moet voor Babayan een groot plezier geweest zijn om met zo’n talent te werken, want daarbij konden ze zich waarschijnlijk geheel op diepgang en interpretatie richten. De ‘student’ is tot een sterpianist uitgegroeid en hij is momenteel bekender dan zijn leermeester. Babayan treedt minder op en krijgt minder aandacht in de media dan Trifonov. Toch staat ook hij zijn mannetje: hij speelde een aantal jaar geleden in Rotterdam bij het Gergiev-festival het Vierde pianoconcert van Rachmaninoff en hij bewerkte balletmuziek van Prokofiev voor twee piano’s. Daarvan maakte hij voor DGG een opname met Martha Argerich. Beide pianisten maken een tournee in het kader van het Rachmaninoff-jaar en spelen bijna al zijn werken voor twee piano’s (Het enige stuk dat ontbrak was de Russische rapsodie die er inderdaad nog wel ‘bij gekund had’). Er gaan tijden voorbij dat je zijn twee suites voor twee piano’s niet hoort en dan ineens hoor je ze twee keer op dezelfde locatie binnen amper een week tijd: Luka Okros speelde ze een week eerder in de Kleine Zaal met respectievelijk Anna Fedorova en Nino Gvetadze.

 

 

De beide Suites en de Symfonische Dansen geven in vogelvlucht een indruk van Rachmaninoffs scheppingsproces. De Russische componist maakte lang niet zo’n ontwikkeling in zijn oeuvre door als Scriabin, maar toch is er wel een verschil tussen de Suite opus 5, waar de geest van Tschaikovski rondwaart en de Symfonische Dansen, het laatste wat hij componeerde.  De Dansen zijn donker van karakter en de componist beschouwde het als zijn laatste woord, getuige de opmerking ‘Het is klaar’ in de partituur. De Tweede suite ontstond in de periode dat hij zijn zelfvertrouwen hervonden had na de sessies met dr. Dahl en na het grote succes van zijn Tweede Pianoconcert. Hij schreef toen in korte tijd een aantal die blaakten van de levenslust, waaronder de Cellosonate en deze Suite. 

 

De inzet van de eerste suite was dromerig en breekbaar: , statig gezeten aan zijn vleugel, benadrukte vooral zangerigheid in de bassen van zijn partij, terwijl Trifonov kwikzilverachtig in de hogere registers klonk. Bij laatstgenoemde viel trouwens op dat hij er lang niet meer zo verkrampt bij zit als enige tijd geleden. Dat is maar goed ook, want soms zat hij zo gebogen voor de toetsen dat je alleen maar kon vrezen voor ernstige rugklachten. In zijn gezichtsuitdrukking waren niet meer zoveel grimassen te zien. Die zorgden ervoor dat het niet altijd een onverdeeld genoegen was om hem te zien spelen. Beide pianisten konden als dat nodig was in een oogwenk omschakelen naar een volle klank, maar wat overheerste was een gevoel van grote verfijning waarbij de Russische nostalgie het volle pond kreeg. In het tweede deel, La nuit, l’amour, viel op dat de klank ‘slank’ was en niet zo zwaar ‘Russisch’ als je het soms hoort.  De eenheid in samenspel kwam prachtig naar voren in de organisch opgebouwde climaxen. Ook in het derde deel, Les larmes, vloeide de muziek, het deed denken aan het gemak waarmee een mes door de boter gleed. Babayan zette het laatste deel, Paques, verrassend langzaam in, waarbij Trifonov op imposante manier in de bassen de slagen van de kerkklokken vormgaf. Later versnelden de pianisten, de klank bleef transparant, ook in de meest compacte akkoorden. Als er kracht nodig vereist was, dan was die er in optima forma.  

 

Het eerste deel van de Tweede suite was energiek van karakter en hier was sprake van een echt presto, daar waar het tempo de week ervoor bij Okros en Gvetadze bijna gematigd overkwam. De vitale kracht ervan kwam heel goed tot zijn recht, terwijl beide pianisten daarnaast steeds aandacht aan de zo kenmerkende Russische nostalgie gaven. In dit deel werd nog eens duidelijk hoe Rachmaninoff steeds de zangstemmen in zijn muziek zoekt en benadrukt. Het tweede deel, Valse, klonk in een zeer snel tempo, zonder dat het ten koste van genoemde zangerigheid ging. Het is mooi dat de componist beide pianisten dezelfde motieven voorschrijft, zodat je kunt horen hoe ieder van hen op zijn manier fraseert. Hoewel het tempo hoog lag voor een wals, werd de uitvoering gekenmerkt door zwier en raffinement, vooral aan het eind met de tinkelende motiefjes.  Het derde deel, de Romanze, klonk een fractie te snel naar mijn mening, maar ook hier was sprake van een a-sentimentele Rachmaninff en van twee pianisten die alles in het werk stelden om de muziek zo mooi mogelijk te presenteren. Prachtig waren de opgebouwde climax in het midden en opnieuw het slot. Het laatste deel, Tarantella, was onweerstaanbaar door de ‘drive’ die eruit sprak, zodanig dat ik het moeilijk vond om stil te blijven zitten! Alle technische problemen, zoals repeterende noten, werden met groot gemak gerealiseerd en het eind was bijna orkestraal van allure.  

Na de pauze klonken de Symfonische Dansen die, in tegenstelling tot wat er in de – overigens erg summiere- toelichting in het programmaboekje vermeld stond, de originele versie van dit werk zijn. Hij componeerde de versie voor twee piano’s in de zomer van 1940, waarna in het najaar de orkestversie ontstond. De pianoversie speelde hij met Vladimir Horowitz door en het blijft een blamage dat RCA destijds geen brood in een opname zag omdat daar toch ‘geen interesse’ voor zou bestaan. Je zou er nu alles voor gegeven hebben om tenminste één keer te horen hoe dat geklonken moet hebben. Toch is er enige ‘troost’, want een paar jaar geleden werd er bij toeval een opname van Rachmaninoff ontdekt, waarbij hij op één piano grote delen uit de Symfonische Dansen voorspeelt aan dirigent Eugene Ormandy, die de orkestversie met de Philadelphia Orchestra ten doop hield. De opwinding was groot toen bleek dat het inderdaad om een onbekende opname van de componist zelf ging. Het was een van die gouden momenten waarbij er ‘toevallig’ een opnameapparaat aanstond en het is een welkome aanvulling op de discografie van Rachmaninoff. (Deze opname is op het label Marston uitgebracht).  

 

 

Aan het begin van het eerste deel viel op dat Babayan in plaats van repeterende noten akkoorden met zijn linkerhand speelde. Opnieuw bleek hoe mooi beide pianisten in de grote hoeveelheid noten ritmische motieven uitlichtten. Heel fraai was de verstilling in de cantabile-melodie na de eerste minuten. Het tweede deel was precies zoals de componist voorschrijft ‘tempo di valse’. Bij het derde deel ging er even iets fout met de bladomslaander van Babayan die zich vergiste, maar laatstgenoemde speelde gewoon door en bladerde een paar bladzijden terug. Kennelijk vermocht ook zo’n incident hem niet uit zijn concentratie te halen.  

 

 

Na het overrompelende slot was er maar weinig ovatie nodig voor een toegift: het was er helaas maar een, maar wel een van formaat: het langzame deel uit de Tweede symfonie, in een transcriptie voor twee piano’s van Trifonov. Beide pianisten konden zich in de soms orkestraal klinkende muziek overgeven aan een gevoel van nostalgie. Daarna bogen beide pianisten op alle hoeken van het podium naar het publiek en ook naar het publiek achter hen, zoals ze de hele avond gedaan hadden. Het was een avond van zeldzaam niveau, eigenlijk alleen vergelijkbaar in dit repertoire met het legendarische duo Vronsky & Babin.  

 

Willem Boone 

 

 

 Info:

 

 

 

You May Also Like

Goddelijke hysterie in Mahler VII

Lugansky brengt Rachmaninoff op ijzersterke wijze tot leven

Alexander Scriabine – 12 Etudes opus 8

Donizetti’s opera Maria Stuarda