Zwarte opera Blue hinkt op meerdere gedachten

Door Peter Schlamilch

De Nationale Opera | Residentie Orkest Den Haag

‘Niet vaak is een hedendaagse opera zó diep geworteld in het nu’, belooft de website van De Nationale Opera, en dat is voor de meeste operaliefhebbers hét signaal om een keer lekker thuis te blijven: de hedendaagse werkelijkheid komt zo menigvuldig tot ons, via kranten, tv en internet, dat ze weinig geheimen meer kent. De ware operaliefhebber kenmerkt zich sowieso als meestal uitstekend geïnformeerd, maar vooral door zijn liefde voor het diepe gevoel, het grote gebaar en de speurtocht naar de onzegbare zaken die alleen in die magische combinatie van orkest, zang, toneel en decors gezegd kunnen worden; voor onze alledaagse problemen, hoe belangrijk vaak ook, hebben we radio, documentaires, onderzoeksbureaus en vergaderingen. Kortom, de dagelijkse zaken die we in die paar avonden per jaar dat we naar de opera gaan, proberen te vergeten.

Toch probeert ook Blue, een opera van de Amerikaanse componiste Jeanine Tesori, voornamelijk bekend van werken als Shrek the Musical, een groter thema bloot te leggen, namelijk het serieuze, oeroude thema van de rassendiscriminatie in de VS. Het libretto van Tazewell Thompson doet dat echter zo onbeholpen en onnauwkeurig, dat je bijna zou wensen dat het onderwerp een diepgravender behandeling zou krijgen: discriminatie wordt slechts globaal aangeduid, als vaststaand gegeven geaccepteerd en nergens concreet gemaakt. Ja, de zoon van het zwarte, Harlemse echtpaar dat in de vertelling centraal staat, wordt doodgeschoten door de politie, maar over het hoe en waarom geen woord.

Ook bevreemdt het onvervalste seksisme als de vader, een politieman, en zijn collega’s vieren dat het een zoon is en geen dochter, net als de vriendinnen in afgrijzen rouwen om het feit dat het geen meisje is: volkomen onbegrijpelijk in de context van antiracisme, net als de even onophoudelijke als ondraaglijke stereotyperingen van de zwarte gemeenschap: de zwarte moeder heeft alleen zwarte vriendinnen (die alle mannen in uniformen trouwens ‘prachtig’ vinden, zelfs de UPS-bezorger), net als dat de zwarte vader alleen zwarte vrienden heeft. De ontzetting van de vriendinnen dat de moeder met een agent is getrouwd (‘kon je geen dokter, advocaat of miljonair krijgen?’) is vreselijk gênant en past meer bij The Sound of Music of Saturday Night Fever dan bij een serieus raciaal drama, waarin overigens niemand een naam heeft (waarschijnlijk om de universaliteit van het thema weer te geven), maar waarin in de slotminuut opeens de naam wordt genoemd van een of andere lerares (Ms. Bradley) die voor het publiek volkomen nieuw is, en ook daarna geen rol meer heeft of zelfs ooit gezien wordt. Niet heel erg, maar volkomen onpassend in de slotzinnen van een muziekdrama en illustratief voor de onhandigheid van het libretto, dat overigens bij vlagen ook adembenemend mooie zinnen heeft. Het blijven uitzonderingen.

Als de vermoorde zoon en passant dan ook nog, als vegetariër, het klimaatprobleem meeneemt weten we het zeker: dit onderwerp had een veel betrokkener behandeling verdiend, en wie ontdekt dat de (zwarte) librettist beschermd is opgegroeid bij katholieke zusters in een parkachtige buitenwijk van New York, die begrijpt opeens meer van het ongemakkelijke gevoel dat de tekst, ondanks alle goede en oprechte bedoelingen, maar blijft overbrengen.

Hoe is het dus mogelijk dat zulke basisfouten in een libretto terechtkomen, vraagt de toeschouwer zich af, en dezelfde geldt mutatis mutandis voor de partituur. De muziek lijdt aan dezelfde stereotyperingen: waar vrolijkheid heerst wordt geswingd en met de vingers geknipt, en in de tragische passages wordt, door middel van de eeuwige kwintvalsequens, een klassieke sfeer van een ‘romantische Bach’ opgeroepen, zoals in het, overigens fenomenaal goed gezongen septet tijdens de aangrijpende uitvaart van de zoon. De kwintvalsequens is les 1 van de harmonieleer en wordt vanwege zijn doodeenvoudige gebruik door serieuze componisten eigenlijk nooit voor structurele vormdelen ingezet, maar bijna altijd als rustpunten na ingewikkelde passages; zij heeft de bedoeling om muzikale houvast en stabiliteit te brengen en is als het ware een prachtige, maar goedkope ‘compositietruc’ die geen muzikale inhoud heeft, maar welluidend het trommelvlies kalmeert.

Dat effect had zij ook in deze voorstelling: Tesori probeert een krampachtige ‘moderne muziek-achtige’ stijl te vinden die in de VS misschien heel vernieuwend is, maar in Europa enigszins verouderd aandoet. Knap is hoe de verwijde tonaliteit van het overgrote deel van de partituur soms naadloos overgaat in swing, gospel of jazz, maar die laatste stijlen worden dan toch meestal nét niet perfect benaderd en blijven voelen als zwarte muziek door de ogen van een blanke. Deze, én de ‘moderne muziek’-delen worden op een gegeven moment zó irritant willekeurig dat de klassieke, naar Mendelssohn, Rachmaninov, Strawinsky, West Side Story, Gershwin, Ives (Unanswered question) en vooral Puccini klinkende delen als weldadige ‘muzikale zuurstof’ de ziel zalven en de zangers eindelijk de lyriek geven waar ze voor naar het conservatorium zijn gegaan; zonder lyriek geen opera.

Is dit dat een mislukte voorstelling? Nee, geenszins, want de muzikale prestaties zijn, ook al werkt de partituur vaak tegen, van goed tot subliem niveau. Het Residentieorkest speelt de soms best onwennige noten met veel elan, precisie en bezieling, zeker in díe passages waar het orkest even, heel even, zijn volle klankschoonheid mag ontvouwen. Dirigent Kwamé Ryan dirigeert met een vanzelfsprekende en natuurlijke souplesse die orkest en zangers niet alleen zekerheid in een voor hen grotendeels onbekende partituur geven, maar ook de vrijheid om creativiteit en passie te laten stromen.

De zangers zijn goed tot fenomenaal: de vader (Kenneth Kellogg) zingt mooi, krachtig en beheerst, zet een liefhebbende vader neer, maar komt door het stereotype libretto en de zwakke personenregie niet verder dan een schim van de man die hij werkelijk wil zijn: je ziet hem zijn best doen, maar erg snakken naar de rollen die hij normaal zingt, zoals Leporello en Il Commendatore in Don Giovanni, Don Alfonso in Così fan tutte, Fafner in Das Rheingold en niet te vergeten de Grootinquisiteur uit Don

Carlo. Hij maakt het beste van zijn rol, maar de clichématige opdrachten die hij moet vervullen (de onhandige vader die zijn baby’tje vasthoudt, de wreker die met pistool en al bij zijn biechtvader om raad vraagt) maken het hem niet erg gemakkelijk.

Zijn vrouw (Aundi Marie Moore) speelt prachtig, en zingt met haar lieflijke zachte stem, die door het soms iets te luid begeleidende orkest wordt weggedrukt, met een innige tederheid die oprecht overkomt. De priester (Will Liverman) zingt fenomenaal en is een lust voor het oor. Met zijn grote, gave en indrukwekkende bariton is hij de absolute ster van de show en zouden we hem, ondanks zijn gebrek aan ervaring in het klassieke repertoire, graag terughoren in Amsterdam, bijvoorbeeld in de grote Verdi-rollen.

De drie vriendinnen van de moeder waren zonder uitzondering geweldig, net als de drie vrienden van de vader, waarbij een speciale vermelding uitgaat naar tenor Thando Mjandana, die in de prachtige rouwscene bij de kist het septet leidde als een geboren Puccini-tenor: krachtig, edel, warm maar dragend, een ideaal geluid voor De Nationale Opera.

Jammer dat deze prachtige en aangrijpende muzikale scène weer belicht werd met de TL-balken die we in vrijwel elke DNO-productie zien, hoewel af en toe een kleine verkleuring zichtbaar was. Waarom deze tandartslampen al jaren de ideale belichting in Amsterdam lijken te zijn is ons een raadsel, maar ze vergallen naar verluidt voor velen een groot deel van de beleving en leiden tot hoofdpijn. De kleding van Jessica Jahn was prachtig en sfeervol, en de regie van librettist Tazewell Thompson bestond uit weinig meer dan een kaal toneel met wat tafels en stoelen, af en toe een doodskist, alles tegen de geprojecteerde afbeelding van wat een zeer chique buitenwijk van Londen of zelfs Parijs leek, maar bij nadere beschouwing een bijna exacte kopie was van het prachtige klooster van de katholieke zusters waar de regisseur is opgegroeid. Je zou een straat in Harlem verwachten, geen dure miljoenenwijk. De zin ervan ontging uw recensent volledig. Was dat het doel waar dit gezin naar streefde? Woonden daar de ‘machthebbers’ die racisme in stand hielden? Of was het gewoon een verkeerde dia van Harlem? Maar waarom dan niet uitgelegd, of eraan gerefereerd? En waarom, als het toch een goedkope projectie is, niet voor de tweede akte of ten minste de epiloog, een ander beeld gekozen? Realiseert zich niemand dat we in een tijd leven waarin we dagelijks meerdere beelden per minuut zien, en één beeld voor een hele avond… erg goedkoop aandoet?

Een epiloog overigens die, goed gevonden, de toekomst voorstelde als het onheil niet was geschied: moeder opent een restaurantje, kookt veganistisch voor haar zoon maar volop vlees voor haar man… hoe cliché wil je het hebben? Als dan de zoon ook blijkt te zijn toegelaten voor de kunstacademie is het geluk compleet en verwacht het publiek dat ook nog even terloops de oorlog in Oekraïne wordt opgelost, wat, helaas voor de wereld, niet gebeurt. Dat de gepassioneerde musici, zangers, dirigent en orkestleden, het, als zo vaak in de hedendaagse opera, winnen van een libretto en een intellectuelenregie bewees ook deze voorstelling, waarbij DNO een heuse waarschuwing voor tere zieltjes op de site had gezet: ‘Deze voorstelling vertelt over het verlies van een kind en toont rouwscenes die sommige toeschouwers als emotioneel belastend kunnen ervaren.’ We moesten dit even tot ons door laten dringen. Kennelijk beschouwt men de talloze verliezen van kinderen, ouders en geliefden uit de grote, klassieke opera’s uit het verleden niet als emotioneel belastend? Het verlies van de geliefde van Orfeo, de onmogelijke liefde van Idamante en Ilia, Romeo en Julia of Radames en Aida, het gekmakende verlies van het zoontje van Puccini’s Zuster Angelica: allemaal krijgen ze geen disclaimer, maar voor het verlies van de zoon in deze opera, die overigens niet extreem expressief wordt verwerkt, maar redelijk standaard, wordt gewaarschuwd op de site? De mensen met wie wij spraken in de pauze waren erover verbijsterd, want hoe mooi de kerkscene muzikaal en interpretatief ook is, alleen al door het kille licht en de goedkope muzikale inhoud raakt het niet half zo diep als Manon Lescauts, Mimi’s of Violetta’s heengaan. Laat staan zoals de verliezen uit ons eigen leven ons raken.

Hinken op allerlei gedachten, dat doet deze voorstelling, die als gezegd gered wordt door de fantastische musici. Het echte probleem wordt geprobeerd te benoemen, en dat lukt eigenlijk maar op één moment, als vader en zoon elkaars levensvisie bestrijden in de ontroerend mooi gezongen slotscène van de eerste akte: enerzijds de vader, een zwarte politieman, die zijn zoon smeekt te begrijpen dat ook hij heeft gestreden voor burgerrechten, zodat de zoon kan studeren en een dak boven zijn hoofd heeft. Anderzijds de zoon die zijn vader verwijt een racistisch systeem te verdedigen, en hem verwijt dat zijn collega’s hem oppakken voor het bespuwen van wetsdienaars. Het onbegrip is enorm, en doordat ook de vader, de agent, uiteraard zwart is, wordt enige nuance aangebracht: het probleem is niet zo eenduidig, er zitten meer kanten aan, en het antwoord is uiteindelijk de liefde… De slotwoorden van de eerste akte maken diepe indruk, ook door de prachtige voordracht van Kellogg: ‘No, my son, I will never let you go. / Not tonight, not tomorrow, not ever. (…) I lost you somehow along the way. / I found you now. / I’m never gonna let you go. / You gonna stay right here in my arms. / Tonight, tomorrow, forever. / You my son and your daddy loves you.’

‘Stop ermee de wereld in brand te steken’, zegt de vader, waarop de zoon wanhopig antwoordt: ‘Ik probeer de brand te blussen.’ Twee werelden die niet bij elkaar komen, en die elkaar niet kunnen of willen begrijpen. Beiden zwart, maar beiden met een andere kijk op de wereld. Beiden verloren in een opera vol goede bedoelingen, maar hinkend op verschillende gedachten: onrecht, verwijten, liefde en wraak buitelen over elkaar heen zoals in elke Verdi- of Wagneropera, maar door gebrek aan coherentie in tekst en muziek wordt de boodschap vertroebeld en wordt steeds de andere partij onbegrepen en verdacht gemaakt, zonder dat echt naar elkaar wordt geluisterd of de wil bestaat er samen uit te komen. ‘We vertellen elkaar een verhaal en houden elkaar erin gevangen’, heet het op een droevig moment. Een somber vooruitzicht. ‘Blue’, verdrietig en terneergeslagen, blijven we achter, zonder hoop.

You May Also Like

Katia en Marielle Labeque in magische en holle muziek

Napels – Elektra verzuipt in trage tempi

  Nikola Meeuwsen benadert Mendelssohn als fijnzinnige kamermuziek

Wereldpremière Techno IV – Concert voor Piano en Orkest van Karen Tanaka