Valerie Gergiev: De onnavolgbare vuurvogel
VALERY GERGIEV: DE ONNAVOLGBARE VUURVOGEL
Valery Gergiev behoort tot de weinige dirigenten die een eigen klank peuren uit ieder denkbaar orkest dat onder hun leiding staat. Het duistere koper, de presente, maar toch ook diffuse bassen – ze wegen zwaar en zorgen voor een gewichtige sonoriteit, zelfs in piano of pianissimo. Maar misschien wel het meest karakteristieke aan Gergiev is de manier waarop hij harmonieën ‘quasi alla prima’ laat overvloeien. Dat kan ronduit magisch uitpakken als hij een moment in een opmaat aarzelt in een zalige harmonie. Of wanneer strijkers en houtblazers als in een sterrennevel opstijgen.
Geen wonder dat er tijdens Rotterdam Philharmonic Gergiev Festival extra mocht worden uitgekeken naar zijn lezing van Stravinsky’s ‘l’Oiseau de feu’ met het orkest van het Mariinsky Theatre. En Gergiev stelde zeker niet teleur. Het Mariinsky is anno 2019 weliswaar geen echt toporkest, al zou je uit prachtige soli soms het tegendeel vermoeden. Het ensemblespel staat echter niet op uniform niveau. Op vrijdagavond werden de mindere kanten in ‘l’Ascension’ van Olivier Messiaen genadeloos bloot gelegd tijdens de veelal hymnische passages voor de afzonderlijke instrumentengroepen. Stravinsky’s virtuoze ‘Feu d’artifice’ daarentegen werd vlekkeloos neergezet.
‘L’Oiseau de feu’ kon daar qua accuratesse niet aan tippen, maar was wel ongelooflijk fascinerend. Staand voor zijn eigen Mariinsky verandert Gergiev soms zelf in een vuurvogel, zo vlammend zijn de vertolkingen die hij oplegt. En ook hier frapperen de kleuren, die vrij in elkaar overvloeien. Dat het orkest lang niet altijd exact gelijk boven elkaar staat, zou sommigen kunnen hinderen, maar bij Gergiev wordt juist die ongelijkheid tot expressief uitgangspunt verheven. De maatstreep is niet altijd eenduidig, zo laten ook zijn fladderende vingers zien. In Debussy’s ‘Prélude à l’Après-midi d’un faune’, die als toegift klonk, is de maestro magistraal in het ver over de maatstreep trekken van de zanglijnen. Als Gergiev echter de ellebogen gelijktijdig naar achteren trekt, dwingt hij een spatgelijke inzet af. En ook die waren er vaak genoeg in ‘l’Oiseau de feu’, alleen is Gergiev voor een orkest dat onderling niet alles op alles kan zetten, soms ook letterlijk ‘onnavolgbaar’ en worden er hier en daar noten afgeraffeld of klinken gelijktijdig verschillende articulaties van hetzelfde motief.
In dat opzicht is het Rotterdams Philharmonisch Orkest hun Russische collega’s duidelijk de baas. Zo bleek in elk geval tijdens het slotconcert. Berlioz’ ‘La damnation de Faust’ stond op het programma. Het is muziek die ondanks wat bekende deuntjes behoorlijk uit elkaar kan vallen. Met Gergiev hadden we echter een topregisseur op de bok, die het publiek voortdurende verraste met de snelheid en het momentum die hij aan het drama gaf. Het orkest en de bijeengebrachte koren (tot in de puntjes ingestudeerd door Wiecher Mandemaker) lieten zich hierdoor niet overvallen en volgden de maestro koersvast.
Minder koersvast, maar op zijn eigen manier wel sympathiek was bas Mikhail Petrenko in zijn rol van Mephisto. Van de Russische solisten, gaf hij verreweg de meeste uitdrukking aan zijn Franse tekst. Zijn uitdrukkelijke articulatie spoorde in snelle passages alleen niet met Gergiev, die het drama onverstoorbaar voortstuwde, zodat de bariton naar het slot wel wat moest verhaspelen in de snelle passages. Yulia Matochkina betoverde de zaal met haar rijke stemgeluid. Alexander Mikhailov heeft een typisch Russische tenor, die in sterke passages helaas net wat kracht miste. Bij zo’n gigantische bezetting is het ook bijna onmogelijk om alles van de bovenste plank te halen. Niettemin was dit werkelijk een spetterende slotavond.
Elger Niels