Van Zwedens Tsjaikovski groots ontvangen
Gehoord: Woensdag 24 april 2024, Concertgebouw, Amsterdam
Door Peter Schlamilch
‘Foute’ muziek
Sofia Goebaidoelina, de Russische componiste die in 1931 werd geboren onder het Stalinistische regime, overleefde op haar 42e een moordaanslag, waarbij, vermoedelijk, een KGB-agent haar probeerde te wurgen in de lift. Ze weerstond haar potentiële moordenaar met de vraag: ‘Waarom zo langzaam?’, die hem op de vlucht deed slaan, geschrokken of beschaamd, we weten het niet.
Ze was inmiddels wel wat gewend, want ze werd talloze malen gewaarschuwd dat haar experimentele compositiestijl de wrevel van de communistische machthebbers had opgewekt, maar ze volhardde altijd in haar liefde voor de ‘foute, decadente’ muziek, zoals de partij dat zag. Ze werd zelfs gesteund door Dmitri Sjostakovitsj, die haar adviseerde om ‘door te gaan op haar eigen, incorrecte weg’. Die weg was zwaar en werd hevig gecontroleerd door het regime, dat haar, nadat haar muziek ondanks het IJzeren Gordijn het Westen had bereikt, op de zwarte lijst plaatste. Ze ontvluchtte Rusland nooit, maar verhuisde pas na de val van de Muur uit eigen vrije wil naar een onvindbaar dorpje in Duitsland, waar ze, nu 92 jaar oud, als een kluizenaar leeft en nog steeds componeert, hoewel ‘het nu wel wat moeilijker gaat.’
Bach
Diep Russisch-orthodox gelovig en inmiddels wereldberoemd, probeert ze haar hele leven al in haar muziek religie, mystiek en spiritualiteit te verbinden, waarbij de Gulden Snede en de daaraan gerelateerde reeks van Fibonacci (0, 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13, 21, 34, 55, etc.) een grote rol spelen, net als in het werk van de door haar geliefde Johann Sebastian Bach.
Goebaidoelina experimenteert daarnaast ook met microtonen en alternatieve stemmingen, waarbij de klanken zachtjes tegen elkaar aanwrijven, en zeker in haar Altvioolconcert, dat afgelopen woensdag gespeeld werd door het Concertgebouworkest onder leiding van Jaap van Zweden, was dat waarschijnlijk goed te merken. Ik zeg waarschijnlijk, want hoe kan het analytische, Westers-tonaal getrainde oor eigenlijk horen of er kwarttonen in het spel zijn of dat er gewoon slecht geïntoneerd wordt? Dat laatste is met een toporkest als het Concertgebouworkest en een grote solist als de Franse altviolist Antoine Tamestit natuurlijk niet bijzonder aannemelijk, en de onbevangen luisteraar gaat er dan ook al snel vanuit dat de vele openingsoctaven niet ‘vals’ zijn, maar allemaal iets vergroot of verkleind, misschien met kwarttonen, misschien met microtonen… wie zal het zeggen? De luisteraar kent de partituur niet, en de oerregels van de klassieke Westerse tonaliteit, waarin de kleinste toonsafstand de halve toon is, en de kwarttoon volkomen onbekend is, worden hier veranderd, maar zonder dat we precies weten hóe.
Houvast ontbreekt
De onwetende luisteraar, zoals ikzelf, raakt daardoor al snel in verwarring, want veel houvast ontbreekt, niet alleen tonaal, maar ook qua structuur, thematiek, harmonie en ritme: hoewel er heel veel goed herkenbare herhaling is, blijft de vorm van het stuk op het eerste gehoor volkomen mistig, op het ontwijkende af. Maar dat is natuurlijk ook precies de bedoeling van Goebaidoelina, die er in haar muziek immers naar streeft dichter bij God te komen: ‘Ware kunst is voor mij altijd religieus, ze ontstaat altijd in samenwerking met God.’
Hoewel ik oprecht probeerde de meestal toch zeer fraaie, welluidende en vaak donkerbruine klanken meditatief in me op te nemen, bleven mijn hersenen toch steeds aan het werk: de volkomen verkeerde houding, ik weet het, maar wat doe je er aan? Een yogamatje uitrollen in de grote zaal van het Concertgebouw kan écht niet, áls ik al zou weten wat ik ermee moest doen. En zo werden de 40 minuten voor de pauze voor mij niet de bedoelde mystieke openbaring, maar een oprecht verwonderen, dat helaas langzaam overging in apathie en lichte irritatie. Nogmaals: ik ben waarschijnlijk niet de meest ontvankelijke persoon voor Goebaidoelina’s muziek, en als (onder veel andere) romantische operaliefhebber leefde ik alleen even op bij het prachtige, maar ook wat obligate koraal door de heerlijk spelende Wagnertuba’s. Overigens speelde het hele orkest zeer toegewijd, betrokken en met een hemelse klank. Dat wel.
Verveling
Maar toch sloeg vooral de verveling toe, wat ik ook om me heen bemerkte: het gedraai en gezucht was niet van de lucht en het applaus niet veel meer dan welwillend, een enkele fanatiekeling daargelaten. Logisch ook, want wie het werk programmeert met Tsjaikovski’s Vierde Symfonie krijgt een heel ander publiek binnen dan dat Goebaidoelina verdient: misschien werkt de aloude ‘sandwichformule’ niet meer. Het was een ongelukkige combinatie: weliswaar beide Russische werken, maar daar hield elke verwantschap wel zo’n beetje op.
Het orkest was in topvorm, maar hoefde dat eigenlijk nauwelijks te zijn: de noten zijn uiterst schaars en kennen veel herhalingen, en zijn bovendien vrij makkelijk speelbaar. De klank was als altijd fantastisch, homogeen en rijk, en de solo’s in blazers, slagwerk en strijkers (inclusief het strijkkwartet dat een kwarttoon lager gestemd was) werden prachtig gespeeld. Van Zweden dirigeerde met overwicht en met strakke hand, duidelijk en gedecideerd, hoewel een wat ‘mystiekere’ slag bepaald geen kwaad had gekund om de goddelijke verbinding te leggen.
Altviolist Antoine Tamestit is een ware magiër op zijn instrument: waarschijnlijk hebben we werkelijk alle facetten van de altviool leren kennen, facetten die waarschijnlijk alleen hij kan laten klinken: een volkomen technische perfectie gepaard aan een diepgevoeld muzikantschap, het was een genot om te zien en te horen. Tamestit kent het concert door en door, maar had toch nog bladmuziek nodig om zijn weg te vinden in de lastige structuur. Dat is begrijpelijk, en bewijst slechts hoe lastig het werk ook voor hem is; voor de luisteraar die het werk voor het eerst hoort is het bijna onbegonnen werk, maar dat zal, als gezegd, ook precies het beoogde effect zijn: het gaat bij Goebaidoelina om overgave en mystiek.
Tsjaikovski’s ‘Forza del destino’
‘De kracht van het lot is te sterk en verhindert het individu om uiteindelijk gelukkig te worden,’ schreef Pjotr Iljitsj Tsjaikovski over zijn Vierde Symfonie, die na de pauze klonk. ‘Je kunt daar niets tegen beginnen, je moet je eraan overgeven en er vergeefs om treuren. Het leven is een onophoudelijke afwisseling van de harde realiteit en kortstondig geluk. De hemel bestaat niet, en je drijft op de zee totdat ze je uiteindelijk overspoelt en je meesleurt in haar diepten…’
De symfonie beleefde een mislukte première in 1878, 16 jaar na de première van Verdi’s opera La forza del destino (‘De kracht van het noodlot’) in Sint-Petersburg, een opera die Tsjaikovski zeker gekend zal hebben en waarin Verdi een soortgelijk thema uitwerkt: alle ingrediënten voor geluk zijn aanwezig, maar het noodlot komt onverbiddelijk steeds tussenbeide. En net als Verdi had ook Tsjaikovski een zeer bewogen en getroebleerd leven, zoals bekend.
De symfonie begint, net als Verdi’s opera, met een alles verscheurende oerkreet: het noodlot, rauw, bijna lelijk van hardheid, uitmondend in een allesvernietigende en snoeiharde knal op een verminderd septiemakkoord. Subliem gespeeld door het als altijd prachtige Concertgebouworkest, maar het ging helaas niet door merg en been: de opening klonk eerder rond en edel dan wanhopig en noodlottig, en er ontbrak die ruw-Russische bloeddorstigheid van het leven die door Tsjaikovski zo effectief is verklankt. Zelfs Van Zwedens strakke, furieuze dirigeerbewegingen vermochten het orkest niet in de richting van ‘wreedheid’ te sturen. Dramatiek was er onmiskenbaar, maar die miste iets van de tragische hamerslagen van het noodlot, die de toehoorders vanaf de eerste noot tot in hun ziel moeten raken. Nogmaals: geweldig gespeeld, maar eerder rond dan priemend, en meer gedragen dan knetterend.
Van Zweden dirigeerde ook hier met ijzeren hand, wat in deze nerveuze en gespannen Vierde Symfonie helemaal zo gek niet is, hoewel de ontspanning bij de lyrische passages daardoor wat uitbleef, en de poëtische, gevoelvolle kant van Tsjaikovski’s ziel te veel onderbelicht bleef, terwijl de gigantische climax vlak voor de doorwerking van mij juist nog wel een tandje fatalistischer en vooral sterker (fff) had gemogen. Meer contrasten gewenst dus, zowel dynamisch als expressief.
Bloedstollend mooi
Ook in het tweede deel speelde het Concertgebouworkest voortreffelijk, met bloedstollend mooie blazerssolo’s, hoewel ook hier de expressie vaak nét te beschaafd was om door de ziel te snijden. Zo werden de voor Tsjaikovski cruciale dissonanten (hij markeerde ze nauwgezet in de partituur) op de eerste tellen van de maten 15, 17 en 19 weer nét iets te lief gespeeld (in de hobo) om de bittere tragiek van de herinnering aan de jeugd voelbaar te maken. Toen de fagot het thema aan het einde herhaalde, waren de accenten er opeens gelukkig wél. Toegegeven: bij de fagot staan ze – vreemd genoeg – inderdaad anders genoteerd dan bij de hobo, maar wie het handschrift van de componist bekijkt, ziet aan de fanatieke notatie van de crescendi bij de hobo dat de intentie dezelfde is.
De wegstervende slotnoot van de fagot was van een huiveringwekkende, eenzame schoonheid.
Het derde deel, waarin de strijkers uitsluitend pizzicato (getokkeld) spelen, was een feilloos uurwerk van orkestrale perfectie dat nergens haperde en een heerlijk jeugdige, haast overmoedige energie uitstraalde. De strijkers (de ‘plukkers’ dus, in dit geval) volledig perfect, de balans ideaal en de blazers weergaloos. Alles sloot naadloos op elkaar aan en niets ontspoorde: steengoed, een totaal klankfeest. Van Zweden was in topvorm, net als in het slotdeel, dat door het razende tempo als een wervelwind door de zaal trok en een storm aan joelend applaus oogstte: Van Zweden triomfeerde als vanouds met ‘zijn’ Concertgebouworkest, want groots spektakel werkt altijd, en terecht. Een geweldig avond, waarin helaas soms proza en poëzie niet in balans waren, en dat is jammer, want de gevoelige ziel van Tsjaikovski verdient het ook om die kant belicht te zien, of, in de woorden van de componist: ‘Het individu voelt de isolatie in een menigte, maar kan tegelijkertijd voldoening vinden door de massa om hem heen.’
Peter Schlamilch
Info: