Lucie Horsch magistraal bij Concertgebouworkest – onweerstaanbaar in de Kleine Zaal

Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v Maxim Emelyanychev en Lucie Horsch, blokfluit. Grieg: Suite nr. 1 uit ‘Peer Gynt’, Lotta Wennäkoski: Vents et lyres (opdrachtwerk, wereldpremière), Tsjaikovski: Symfonie nr. 6 ‘Pathétique’. Gehoord: 15 oktober 2025, Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam. Herhaling: 17 oktober aldaar.

Door Peter Schlamilch

 

Wat kunnen dirigenten toch enorm van elkaar verschillen, viel me afgelopen woensdagavond in het Concertgebouw weer op. Dacht ik na een operareis van drie maanden langs alle grote theaters van Europa elke directiestijl wel te hebben meegemaakt, wist me de Russische dirigent toch weer te verrassen: vaak diep door de knieën gaand, het bovenlijf vooroverbuigend richting het orkest – het werd een ware bezweringsformule die hij leek uit te spreken over zijn musici, maar… het werkte, voor de pauze, wonderwel! Hij wist niet alleen het publiek, maar ook het orkest te fascineren en aan hem te binden, in zijn emotionele zoektocht door Griegs partituur en zijn uitdieping ervan – geen routineuze herhaling van wat we al kenden, maar een spannende, hernieuwde kennismaking. Prachtig!

 

 

 

Twijfelaar, zwerver en minnaar

Deze jonge Rus, die voornamelijk ervaring heeft met oude muziek, wist Edvard Griegs overbekende en soms afgezaagde Peer Gynt-suite fris en als nieuw aan de volle zaal te presenteren. Hij werd daarbij uiteraard geholpen door, bijvoorbeeld, de werkelijk beeldschone fluitsolo in het eerste deel, de prachtige, fluwelen en toch rijke strijkersklank in het tweede – met soms extreem zachte passages, maar altijd gedragen door een solide basfundament – en een prachtig kamermuzikaal en vloeiend derde deel. Emelyanychev schilderde prachtige Noordse vergezichten in het verhaal van Peer Gynt, ‘de eeuwige twijfelaar, de zwerver en de minnaar – niet slecht genoeg voor de hel en niet goed genoeg voor de hemel.’ Grieg zei ooit: ‘Bach en Beethoven bouwden hoge kathedralen en tempels. Ik wil de eenvoudige woonhuizen bouwen waarin het volk zich behaaglijk voelt en heb dat geprobeerd door de volksmuziek van mijn land op te tekenen’. Dat lukte afgelopen woensdagavond wonderbaarlijk mooi, hoewel Åses dood misschien wat dramatischer had gemogen – een detail in een verder memorabele uitvoering.

 

 

Frenetiek, enerverend en spectaculair

Absoluut hoogtepunt van de avond was Lotta Wennäkoski’s Vents et lyres, een opdrachtwerk dat hier zijn wereldpremière beleefde, en waarin de Nederlandse blokfluitiste Lucie Horsch, dochter van cellist Gregor Horsch en celliste Pascale Went, niet alleen verschillende fluiten bespeelde, maar tussendoor ook de prachtige tekst La Lyre d’Orphée van Louise­Victorine Ackermann (1813-1890) zong, waardoor bleek dat Horsch ook over een prachtige zangstem beschikt (ze studeerde ook zang, naast overigens piano en fortepiano).

Waar de strijkersbezetting van Grieg nog op 50 uitkwam, werd die in Vents et lyres naar 40 teruggebracht, een prima keuze om de blokfluit beter hoorbaar te krijgen, hoewel Horsch’ toon zo enorm kan zijn dat het niet nodig zou zijn geweest. Daarnaast speelt ze loepzuiver (nog niet altijd zo gemakkelijk op de blokfluit), zeer ritmisch en uiterst beweeglijk-muzikaal – ze gaat geregeld letterlijk de dialoog met het orkest aan, een heerlijk schouwspel. Soms frenetiek, enerverend en spectaculair, dan weer kalmerend en rustgevend, maar altijd temperamentvol de structuur van dit concert volledig helder en logisch vertellend – een unieke prestatie op een wereldpremière. Dirigent Emelyanychev begeleidde vlekkeloos, en het orkest leek plezier te hebben in dit werk, wat bij moderne muziek zeker niet altijd het geval is. Maar Lotta Wennäkoski’s muziek is, ondanks de hoge mate van atonaliteit, zeer toegankelijk, waarschijnlijk ook door de afgewogen momenten van citaten uit barokmuziek en andere kortstondige tonale passages, en natuurlijk door de vele lyrische zanglijnen, schitterend vertolkt door Horsch.

 

 

Emotionele strijkersuitbarstingen

Het meesterwerk van de avond, Tsjaikovski’s Symfonie Pathétique, werd weer in de bezetting van 50 strijkers gespeeld, duidelijk een keuze van de dirigent, want met minder dan 60 strijkers wordt dit werk niet vaak gespeeld door belangrijke orkesten. Het resultaat was dan ook een uiterst transparante, heldere en bijna analytische lezing van deze grootse partituur, maar dat zijn nu niet bepaald de termen waarmee je de Zesde graag associeert: drama, wanhoop, eenzaamheid en pijn, daar gaat dit werk over, en die red je niet met een uitgedunde orkestklank – een weeffout van de dirigent die eigenlijk niet had mogen optreden. Niet dat het KCO er minder om speelde: de compleet troosteloze eerste inzet in de contrabassen klonk inderdaad prachtig-troosteloos, en de schitterend gespeelde fagotsolo direct erna klonk gelukkig niet pp (zeer zacht), maar lekker doordringend. Nee, het ging mis bij de grote, emotionele strijkersuitbarstingen een eindje verderop, waar ook een toporkest als het KCO gewoon 60 strijkers nodig heeft om die diep-Russische klank te produceren die deze muziek nodig heeft.

 

 

Kapotter en doodser

Het KCO speelde voortreffelijk, maar hier wreekte zich de barok-achtergrond van dirigent Emelyanychev: afgezien van enkele bespottelijke kleine ritenuti (drie in totaal in de complete symfonie, daar kan ik nog net mee leven) wist hij steeds net niet die grote hoogtepunten te bereiken, die aan de ultieme muzikale bevrediging voorafgaan, waardoor het geheel, hoewel dus uitmuntend gespeeld, te weinig tragiek, vertwijfeling en doodswens uitsprak – een ‘vriendelijke’ Pathétique bestaat gewoon niet: zonder de nietsontziende en allesvernietigende lavastromen die dit werk doortrekken wordt het andere muziek: nog steeds mooi, maar anders. Om echt te overtuigen moet eerst alles veel kapotter en doodser – gelukkig reageerde het orkest niet op alle aanwijzingen van de dirigent: heel verstandig. De klarinetsolo voor de ‘oerknal’ was geweldig en heel risicovol: zo zacht dat ze bijna écht onhoorbaar werd.

 

 

Nagels over de ziel

Het tweede deel ging beter – logisch, omdat de zetting veel transparanter is. Het tempo was perfect, en er ontstond echt even die sfeer van onbezorgd liefdesgenot, die de componist daar had bedoeld: een ruisen van het zwieren en zwaaien van walsende mensen, net uit de maat natuurlijk, maar een prachtige en subtiele wervelwind van klanken. Zoals gezegd vergaven we deze kundige, flamboyante originele dirigent, en dat moet gezegd, ook hier zijn malle ritardando’tje.

Het derde deel werd, zeker in de snelle contrabassen, perfect gespeeld, maar ook hier weer net te beheerst aangevuurd om écht bevrijdend te kunnen werken, hoewel het standaard applaus dat er helaas bijna altijd op volgt, er niet minder om was. Jammer dat het niet werd tegengehouden door razendsnel het vierde deel in te zetten, dat overigens geweldig werd begonnen in de strijkers, en waarna de fluiten en fagotten gelukkig niet in de val trapten waar zoveel orkesten intrappen: de dissonanten zijn aanvankelijk weliswaar piano, maar moeten door merg en been gaan, volgens het opschrift Adagio lamentoso (klagend) – en dat gebeurde, en hoe! En, ook al deed de dirigent er weinig mee, de pijnlijk-schrijnende voorhoudingen in het Andante in hobo, klarinetten en fagot (misschien niet Tsjaikovski’s allerbeste instrumentatiemoment) klonken inderdaad als nagels over de ziel, precies zoals het moet – laat dat maar aan de solisten van het KCO over. Grote klasse. Van de gestopte hoorns aan het eind en vooral die bevreemdende tam-tam-slag had ik me dan weer wat meer voorgesteld, maar je kunt niet alles hebben. De contrabassen sloten dit meesterwerk af zoals ze eraan waren begonnen: doorleefd, vol wanhoop en tegelijkertijd met een laatste levenskracht.

Peter Schlamilch

 

 

 

N.B.

Carte Blanche voor Lucie Horsch.

Werken van Robert en Clara Schumannn, Brahms, Wennäkoski. Webern en Bartók. Gehoord: Kleine Zaal Concertgebouw, 14 oktober 2025.

Door Wenneke Savenije

 

 

Piano, zang en fluit

Eerder deze week, op dinsdag 14 oktober, speelde Lucie Horsch in De Kleine Zaal van Het Concertgebouw het door haarzelf geprogrammeerde Carte Blache voor Lucie Horsch-concert met werken van Schumann, Brahms, Wennäkoski en Bartók (in bewerkingen van Lucie Horsch en Max Knigge). Dat deed ze samen met haar broer Caspar Horsch en Jae-Won Lee op viool, Michel Gieler op altviool, Honarine Scaeffer op cello, Leo Génet op contrabas en slagwerker Agostinho Sequiera. Aangezien Lucie Horsch in al haar hoedanigheden synoniem is met aanstekelijk musiceren op het hoogste niveau, werd het een mooie avond. Voor de pauze verklaarde Horsch de liefde aan Clara Schumann tijdens haar met diepe gevoelens geladen uitvoering van de Romance in a op 21 nr. 1 uit 1853, voorafgegaan door een innig gespeelde pianotrio-vertolking van drie delen uit Robert Schumanns Fünf kanonische Studien, op. 56 uit 1845 in een bewerking van Theodor Kirchner. Daarna begeleidde de sensitief en vol overgave zingende Horsch zichzelf aan de piano in twee liederen uit Clara Schumanns Sechs Lieder op. 13 (1844), gevolgd door het Andante molto uit Clara’s Drie Romances op. 22 (1853) voor viool en piano. Lucie voelde zich aan de piano volkomen in haar element, maar voor haar integer en stijlvol musicerende broer Caspar, die violist is in het Concertgebouworkest, duurde het even voordat hij haar spontane en  hyper-energieke presentatie op het podium wist te evenaren. In acht door Max Knigge voor zangstem en strijkkwartet bewerkte Zigeunerlieder op. 103 (1845) van Brahms kwam ook Caspar meer op stoom. Terwijl zijn zus met een uitstekende dictie en een steeds vloeiender stem, die sowieso al heel mooi klinkt maar af en toe nog een beetje ‘wegvalt’, en met een sympathiek gedoseerd gevoel voor theater de liederen zong, zorgden Caspar en de andere strijkers voor sfeervolle begeleidingen die de teksten onderstreepten.

 

 

Wennäkoski. Webern en Bartók

Na de pauze leefde de getalenteerde Horsch zich op verschillende fluiten helemaal uit in  Zeng (2018-2019) van Lotta Wennäkoski, die in de zaal zat te genieten van de vaart en flair waarmee haar ritmische en swingende, ‘abstracte’ maar toch ook heel menselijke en toegankelijke stuk voor sopraan- en altblokfluit, slagwerk en strijkkwintet de zaal in werd geslingerd. Om de gemoederen weer tot bedaren te brengen speelde het ad-hoc strijkkwartet eensluidend en met heilige toewijding een van de allermooiste werken voor strijkkwartet die ooit zijn gecomponeerd: de Langsamer Satz (1905) van Anton Webern.

 

 

Daarna barstte de folkloristische muziekvreugde ‘op zijn Hongaars’ los in verschillende werken van Bartók die Lucie Horsch op het lijf geschreven bleken te zijn. Op Drie Hongaarse volksliederen uit Csik, Sz 35 a (1907), in een temperamentvol gespeelde bewerking van Max Knigge voor blokfluit en strijkers, volgden vijf door Horsch zelf voor blokfluit en viool bewerkte delen uit de 44 Duo’s voor twee violen, Sz. 98’ (1931) waar de vonken vanaf spatten. Vervolgens klonken de Roemeense volksdansen voor piano, Sz. 56 uit 1915 in een zinderend gespeelde bewerking van Max Knigge, waarbij Horsch zoveel geestdrift en enthousiasme uit haar fluiten tevoorschijn toverde dat de heel zaal mee begon te bewegen. Als toegift speelde ze met het hele ensemble nog een razendsnelle Servische cirkeldans met zoveel opzwepend vuur, dat het bijna onmogelijk werd om je voeten stil te houden.

Tijdens het concert kwam ik erachter dat suppoost Flora van Egeraat, een nichtje van Lucie die meestercoupeur is en daarnaast kunsthistorica in wording, de uitzonderlijk elegant ogende grijsblauwe jurk met ragfijne plissé-plooitjes had gemaakt naar een ontwerp van Mariano Fortuny uit 1909 en mede geïnspireerd door Orpheus en de Griekse mythologie. Horsch droeg hem met trots tijdens de wereldpremière van Wennäkoski’s Vents et lyres.  

Wenneke Savenije

 

 

Info:

www.concertgebouw.nl

www.concertgebouworkest.nl

https://luciehorsch.com

 

You May Also Like

Ana Carmen Balestra: onthoud die stem!

Michael Kelly’s Nozze di Figaro in kamermuziekformaat

Orchestra Sinfonica di Milano – Tjeknavorian analytisch en meeslepend

Opernhaus Zürich – Terfel en Kaufmann laten wanhoop en bloed rijkelijk vloeien in Tosca