Pianiste Hélène Grimaud speelt hartstochtelijk, maar mist tederheid in Brahms

Gehoord: Concertgebouw Amsterdam, 16 juni 2025

Door Willem Boone

 

Brahms met of zonder dirigent

De wegen van sommige artiesten zijn ondoorgrondelijk, net als die van God. Aan de Franse pianiste Hélène Grimaud zou ik graag willen vragen wat haar bewogen heeft om Brahms’ Eerste Pianoconcert zonder dirigent uit te voeren. In een interview in het blad ‘Preludium’ vertelde ze dat zij en de concertmeester van Camerata Salzburg elkaar goed kennen en dat ze het concert als kamermuziek wilden spelen. Maar het is geen kamermuziek, sterker nog: het is een van de meest symfonische pianoconcerten uit het hele repertoire! In dit genre nemen dit stuk en ook Brahms’ Tweede Pianoconcert een aparte plaats in: het zijn meer voorbeelden van een sinfonia concertante, waarbij de piano primus inter pares is. Het orkest speelt daarbij een zeer belangrijke rol en ook een dirigent is om die reden geen overbodige luxe. Als je als pianist al graag kamermuziek van Brahms wilt spelen, dan kun je je hart ophalen aan tal van sonates, pianotrio’s, pianokwartetten en het Pianokwintet. De laatste jaren zijn er inderdaad een aantal pianisten geweest zoals Barry Douglas, Lars Vogt en Andras Schiff die de twee Pianoconcerten in een dubbelrol van solist en dirigent uitvoerden. Ik moet denken aan wat Vladimir Ashkenazy – die met beide rollen zeer vertrouwd was – mij ooit in een interview vertelde: ‘Je kan alles in een dubbelrol spelen, tot aan pianoconcerten van Liszt en Prokofiev toe, maar alles staat of valt met hoeveel repetitietijd je hebt.’ De vraag is echter: ‘Waarom zou je dat willen?’ en ‘Wat voegt het toe?’ Barry Douglas zei daarover dat je komt tot een ‘grotere eenheid van opvatting’, tegelijk kan je je afvragen hoeveel aandacht een pianist aan een orkest kan geven als hij bezig is met zijn solopartij, die in het geval van Brahms zeer veeleisend is.

 

 

Ruig maar niet teder

Bij het concert van de vuurde de concertmeester het ensemble aan, dat deed hij soms- bij de inzetten – staand, om daarna te gaan zitten en mee te spelen. Het wekte een onrustige indruk om hem zo druk bezig te zien. Van Hélène Grimaud is dit Eerste pianoconcert een lijfstuk, dat zij ook twee keer opgenomen heeft. Voor een deel past haar spel goed bij deze compositie: wanneer het gaat om het ruige, hartstochtelijke aspect in het Maestoso, staat zij haar mannetje, ook in technisch opzicht. Er is echter een keerzijde: naast het stormachtige karakter van het eerste deel zijn er ook veel momenten van grote tederheid en daar laat deze pianiste het wat mij betreft nogal afweten. Wat direct bij haar inzet al opviel, is dat zij over een beperkt kleurenpalet lijkt te beschikken, waar weinig ruimte is voor tussentinten. Haar spel is vaak nogal luid, zeker haar linkerhand. Het zorgt ervoor dat haar toucher dan kaal overkomt en maar zelden echt pianissimo klinkt. Daarnaast – toegegeven, het is een kwestie van esthetiek – ziet het er niet mooi uit, in het bijzonder in fortepassages. Het komt verkrampt over en dat heeft zo te horen gevolgen voor de klank.

 

 

Religieuze dimensie

Bij de inzet van het orkest – en dat kan eigenzinnigheid van mijn kant zijn – in het Adagio had ik vrijwel meteen het gevoel dat het tempo te hoog lag. Deze tempoaanduiding betekent ‘langzaam, in een comfortabel tempo, letterlijk: gemakkelijk’, het behoort tot de meer rustige tempi.’ Heel concrete aanwijzingen voor het te volgen tempo geeft dat niet. Het draagt de woorden ‘Benedictus qui venit in nomine Domini’(Hij is gezegend die in de naam van de Here komt) en als ik me niet vergis citeert Brahms in dit deel ook uit de Mattheus Passion van Bach. Er is in elk geval een religieuze dimensie en dat past bij het karakter van een gebed, waar dit deel enigszins aan doet denken. Sommige pianisten als Arrau en Gilels speelden het bijna gedragen, maar mijn gevoel zegt dat bij een gebed een tamelijk langzaam tempo past.

Zeker in dit deel miste ik in het spel van Grimaud tederheid. Ik heb er de partituur nog eens op nageslagen, maar in haar interpretatie lijken voorschriften als ‘molto espessivo dolce’, ‘diminuendo’, ‘molto adagio’ en vooral tweevoudig pianissimo te ontbreken. De trillers aan het eind speelde zij bijna forte, maar ook dat staat niet in de partituur voorgeschreven. Midden in dit deel komt een passage voor waarbij Brahms geleidelijk opbouwt naar forte, maar ook hier was haar klank hard en weinig genuanceerd. Het zorgde voor gladgestreken expressie die nogal kaal aandeed in een deel dat je soms qua tederheid naar de keel kan grijpen. Die tederheid bracht het orkest overigens wel op, met vooral mooie houtblazers.

 

 

Het Rondo allegro non troppo zette ze eveneens tamelijk rapsodisch in, ook hier behield haar toucher een stalen kern, waar weinig ruimte voor nuance was. In de hitte van het betoog, heeft de pianiste soms de neiging om ongedurig te worden, waardoor frases er niet helemaal goed uitkomen. Het einde was niettemin imposant, al was ook hier te merken dat er geen dirigent aanwezig was, want piano en orkest reageerden in de meest hartstochtelijke passages een fractie ongelijk op elkaar. Het verbaasde mij dat een pianiste die al zo lang rondreist met ditzelfde concert zo weinig oor voor tederheid lijkt te hebben. Ik hoorde haar dit Eerste pianoconcert ruim tien jaar geleden in Rotterdam spelen, toen wel met een dirigent, Yannick Nézet-Seguin, en daar vielen me qua interpretatie precies dezelfde zaken op, dus kennelijk is er wel degelijk sprake van een bewuste, consequente opvatting.

 

 

Blijmoedige Brahms

Na de pauze stond Brahms’ Eerste Serenade op het programma. Terwijl de vier symfonieën regelmatig uitgevoerd worden, geldt dat helaas niet voor deze vroege compositie. Dat is jammer, want het gaat om een prachtig stuk dat bovendien Brahms van een kant laat zien zoals we hem niet zo vaak horen: intiem, monter, bijna blijmoedig. Het vormde zo de gepaste aanvulling op het uiterst dramatische Eerste pianoconcert. Net als voor de pauze leidde de concertmeester, terwijl hij meestal driftig meespeelde. Het zorgde voor een wat ongelijke balans, waarbij de hoorns een aantal keren onvast intoneerden. De houtblazers van dit ensemble zijn mooi, maar ze werden soms door de koperblazers en ook de strijkers ‘verdrongen’. De klank was om deze reden af en toe massief en een dirigent zou net voor dat extra stukje raffinement gezorgd hebben. In het Scherzo allegro non troppo klonk geheimzinnigheid door en was de warme klank van de celli te bewonderen. Het langzame deel, adagio, vormt het middelpunt en het lijkt een beetje op de muziek van Mozart. Gelukkig was de klank hier transparant en zo was goed te horen hoe geraffineerd Brahms dit deel gecomponeerd heeft: de schrijfwijze ervan doet niet onder voor die van zijn symfonieën.

Het Menuetto 1 was kostelijk door de bijna ‘trippelende’ fagot, waar zich achtereenvolgens twee klarinetten en de fluit bij voegden, ondersteund door de pizzicati van het orkest. Het was een ander voorbeeld van Brahms’ orkestratie. In het afsluitende Rondo had de articulatie van de hoorns en fluiten preciezer gekund, maar het ritme werkte aanstekelijk. Gaandeweg werd ook de balans tussen strijkers en blazers beter. Ondanks deze kanttekeningen heb ik er erg van genoten om dit ten onrechte verwaarloosde stuk weer eens in de concertzaal te horen!

Willem Boone

 

Info:

www.concertgebouw.nl

 

You May Also Like

Ana Carmen Balestra: onthoud die stem!

Michael Kelly’s Nozze di Figaro in kamermuziekformaat

Orchestra Sinfonica di Milano – Tjeknavorian analytisch en meeslepend

Opernhaus Zürich – Terfel en Kaufmann laten wanhoop en bloed rijkelijk vloeien in Tosca