Opera Roma – Moedige Turn of the Screw en prachtige Dvořák

Orchestra del Teatro dell’opera di Roma o.l.v. Ben Glassberg. Benjamin Britten The Turn of the Screw. Met Ian Bostridge (The Prologue/Quint), Anna Prohaska (Governess), Zandy Hull (Miles), Cecily Balmforth (Flora), Emma Bell (Mrs. Grose), Christine Rice (Miss Jessel). Regie: Deborah Warner. Gehoord: 25 september 2025, Teatro Costanzi, Roma. Orchestra del Teatro dell’opera di Roma o.l.v. Diego Ceretta. Johannes Brahms Vioolconcert in D met Marc Bouchkov als solist, Antonin Dvořák Zevende Symfonie. Gehoord: 26 september 2025, Teatro Costanzi, Roma
Door Peter Schlamilch
Het operatheater van Rome, het Teatro Costanzi, kent een bewogen geschiedenis: opgericht in 1880, was het betrokken bij talloze premières van Italiaanse opera’s, waaronder Cavalleria rusticana (1890), L’amico Fritz (1891) en Iris (1898) van Pietro Mascagni (hij was in die periode zelf een van de musici in het orkest), Puccini’s La fanciulla del West (1911) en natuurlijk diens Tosca (1900), die zich niet alleen in Rome afspeelt maar elk seizoen wel op het programma staat – op 1 november as. wordt het seizoen zelfs met een reconstructie van de originele productie uit 1900 geopend: gaat dat zien!

Muzikaal ijzersterk
In 1926 werd het hernoemd tot Regio Teatro dell’Opera onder fascistische invloed en verbouwd. Na de Tweede Wereldoorlog werd het in 1958 gemoderniseerd en kreeg het de huidige naam Teatro dell’Opera di Roma. Het orkest groeide mee met deze veranderingen en werd een vast onderdeel van de Italiaanse culturele identiteit, gedirigeerd door grootheden als Tullio Serafin en Victor de Sabata. Het theater brengt opera ook letterlijk de wijken in, met de bekende OperaCamion-projecten, waarbij optredens op locatie worden gehouden met behulp van een vrachtwagen die als podium fungeert, compleet met orkest. Zo heb ik deze zomer een prachtige, zij het sterk gecoupeerde Tosca aan de voet van de Engelenburcht mogen bewonderen, die muzikaal ijzersterk was, ondanks de lastige omstandigheden.

Lyrische Italiaanse geest
Riccardo Muti is eredirigent voor het leven en leidt er regelmatig producties, en eerder waren dirigenten als Georg Solti, Zubin Mehta, Daniel Oren en Roberto Abbado te gast. Het orkest speelt uitstekend, daar niet van, maar rare kleine foutjes en iets zwakker bezette plekken in het orkest vallen op. Brittens Turn of the Screw werd uitgevoerd in de ongebruikelijke maar originele bezetting van 13 orkestmusici – perfect passend bij de claustrofobische en psychologische spanning van het werk, maar zeer veeleisend voor de spelers. De piano (ook celesta) heeft een grote en belangrijke rol, en die verliep perfect: heel ritmisch, kleurrijk en orkestraal, heel knap. Ook de rest van het ensemble speelt de uiterst lastige noten prima, hoewel sommige solo’s maar nét goed gaan – deze muziek is voor Noord-Europeanen al lastig te volgen, maar voor de lyrische Italiaanse geest moet deze mix van tonaliteit en a-tonaliteit welhaast een volslagen raadsel zijn. Mijn muziek zal het in ieder geval nooit worden, maar dat is persoonlijk.

Absolute hoogtepunt
De proloog, verteld door de beroemde Engelse tenor Ian Bostridge, klonk aangrijpend en helder, hoewel het toneelbeeld saai en kaal was. Anna Prohaska (Governess) zingt haar lastige noten kundig en overtuigend, hoewel haar stem wat meer kleuren zou kunnen hebben en haar voordracht iets minder monotoon, hoewel dat een wens van de regisseur kan zijn geweest. De beide kinderen zijn het absolute hoogtepunt van deze voorstelling, want mijn hemel: wat zingen en spelen ze goed! Zonder rare overdrijvingen of ‘kinderlijkheden’ dragen ze in feite deze voorstelling, niet alleen met hun uitstraling maar ook met hun muzikaliteit: grote klasse! Emma Bell zet een geweldige Mrs. Grose neer, vol en donker van klank en uitstekend spelend, hoewel de personenregie van Deborah Warner niet altijd optimaal is en het toneelbeeld slaapverwekkend – ze suggereert de belofte van spanning maar die wordt helaas zelden ingelost. De belichting van Jean Kalman is, zoals te verwachten bij hem, helderwit tot grijs: bepaald on-mooi, en veel variatie is er niet.

Steevast uitverkocht
Een andere ster van de avond is de jonge Britse dirigent Ben Glassberg, die zeer expressief de weinige lyriek ten volle benut en Brittens kale noten toch nog dramatisch weet te maken, en zijn ensemble reageert feilloos op zijn vele aanwijzingen, een genot om te zien. Moedig ook van het Romeinse theater dit toch taaie werk te programmeren, zij het aan het eind van het seizoen (dat begint in Rome in november), want waar de vele voorstellingen van Tosca in Rome steevast uitverkocht zijn, was dat nu geenszins het geval.

Wel uitverkocht was het concert dat de dag erop plaatsvond, want het operaorkest speelt ook een aantal symfonieconcerten per jaar, vaak geleid door getalenteerde dirigenten. In dit geval was dat de jonge maestro Diego Ceretta, chef-dirigent van het Orchestra della Toscana in Florence, waar hij bekend staat om zijn heldere gebaren, serieuze aanpak en minutieuze voorbereiding. Hij studeerde bij gerenommeerde dirigenten zoals Daniele Gatti en Myung-Wun Chung en stond al voor onder andere het Gustav Mahler Jugendorchester en dat andere prachtige orkest in Rome, de prestigieuze Accademia Nazionale di Santa Cecilia.

Technisch vlekkeloos
Dat de Belgische (met een Russisch-Oekraïense achtergrond) violist Marc Bouchkov een naar mijn smaak iets te ielige en onzuivere klank uit zijn zeldzame Carlo en Michelangelo Bergonzi-viool haalde, daar kon Ceretta natuurlijk ook niks aan doen – Bouchkov mocht ook echt wat meer kleuren laten horen en wat steviger uitpakken in Brahms’ Vioolconcert, waarmee het concert begon. Ceretta was inderdaad helder, vurig en betrokken, maar wist toch niet altijd de marmeren en betonnen woede die ook in Brahms’ noten huist, te ontbloten. Het geheel was fraai, maar misschien te Italiaans-zonnig, wie zal het zeggen? Ook in het tweede deel was Bouchkov te weinig ‘romig’ naar mijn smaak, en dirigent Ceretta leeft de muziek wel gepassioneerd voor, maar insisteert te weinig als de gewenste passie niet ontstaat. Het derde deel komt gelukkig veel meer los en wordt wat uitbundiger, maar de toegift – uiteraard van de Belgische vioolvirtuoos en componist Eugène Ysaÿe – was eigenlijk het sterkst, technisch vlekkeloos (zoals trouwens Brahms dat ook was) en uitgesprokener.

Prachtig programma
In de heerlijke Zevende Dvořák, die na de pauze op het programma stond, liet Ceretta het orkest gelukkig voluit spelen en begreep ten volle hoe belangrijk de hoorns hier zijn: hij liet ze knetteren en schallen, en ook voor het overige vuurde hij het orkest meeslepend aan en… het lukte, hoewel de strijkers soms weer nèt wat te zonnig bleven voor Dvořáks Slavische melancholie. Het tweede deel kenmerkte zich door een prachtige blazersinleiding, sereen en rustgevend, en een beeldschone fluitsolo, terwijl altviolen en celli ook indrukwekkend diep klonken: hier wel. Ceretta communiceert uitstekend met het orkest en weet een kleine vergissing in de hobo knap en razendsnel te corrigeren. Het derde deel is weer vuriger en vloeiender dan de Brahms van voor de pauze, en er ontstaan in het vierde deel werkelijk de Boheemse momenten die deze symfonie zo nodig heeft: een ovationeel applaus is de beloning voor het Romeinse orkest, dat – ver verwijderd van de comfortabele zone van de orkestbak – een prachtig programma uitstekend heeft gespeeld.
Peter Schlamilch
