Berliner Philharmoniker glorieus in Mahlers Tiende

 

Mahler-Festival 2025, 8-18 mei 2025. Koninklijk Concertgebouworkest o.l.v.

Gustav Mahler: Achtste Symfonie, m.m.v. diverse solisten en koren. Gehoord: 18 mei (middag), Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam. Berliner Philharmoniker o.l.v. Sakari Oramo. Gustav Mahler: Tiende Symfonie (Adagio) en Das Lied von der Erde, m.m.v. Dorottya Láng (mezzosopraan) en Benjamin Bruns (tenor). Gehoord: 18 mei (avond), Concertgebouw, Grote Zaal, Amsterdam

Door Peter Schlamilch

 

Dat de Berliner Philharmoniker met grote afstand het beste orkest ter wereld vormen zullen weinigen ontkennen, al zijn er natuurlijk mensen die de iets constantere verfijning van de Wiener Philharmoniker of ons eigen prachtige Concertgebouworkest misschien prefereren. Een voorganger van de huidige chef-dirigent Kirill Petrenko, die op zaterdag 17 mei op indrukwekkende wijze Mahlers Negende Symfonie dirigeerde, beschreef het orkest, in een apocriefe legende, als een ‘roversbende, met zeer eigenzinnige en kleurrijke figuren’.

 

 

Weergaloos groots

En zo is het ook, want elke orkestmusicus in dit gezelschap is niet alleen vrijwel altijd een van de beste musici ter wereld op zijn instrument en heeft daarnaast meestal een bloeiende solistencarrière, maar heeft ook altijd een volstrekt eigen interpretatie van de werken die gespeeld worden, en verdedigt die, altijd binnen het collectief, met hand en tand. Het is niet zo makkelijk om als dirigent voor dit orkest te staan, en zelfs grootheden als Von Karajan, Abbado en Rattle hadden het soms zwaar – je moet als dirigent zeer sterk in je schoenen staan om deze absolute topmusici te overtuigen van je interpretatie: een internationale sterrenstatus zegt de musici minder dan niets en ruimte voor experimenten en fouten is uiterst beperkt. De Berliner vormen een veelkoppig monster waaraan je weinig hoeft uit te leggen, want een betere hoornist, trompettist of concertmeester (en dit geldt zonder uitzondering ook voor ál die andere instrumenten) is er meestal niet in deze wereld. Ik herinner me nog goed dat de kwaliteit en muzikaliteit zo bijzonder zijn dat, toen ik Claudio Abbado er enkele jaren mocht assisteren (nog in de cd-tijd), vaak de eerste doorspeelrepetitie al werd vastgelegd door Deutsche Grammophon of Decca – zo weergaloos groots speelt dit orkest. Altijd, ook op een eerste repetitie.

 

 

 

Volstrekte eigenheid

Niet dat de musici dwars of stuurs zijn, integendeel: ze zijn vaak hartelijk en ontspannen, maar in de muzikale arena worden ze ‘muzikale beesten’ die hun – en onze – kunst met hun leven verdedigen: de strijkers spelen, indien nodig, tot op de laatste lessenaar met de hele boog, en de leden communiceren met elkaar door hun sterke lichaamsbewegingen die het orkest doen golven als een korenveld in de wind. Ze bemoeien zich ook met elkaar, luisteren aandachtig naar een solo of draaien zich om teneinde een compliment te mimen naar een collega. De blazers zijn stuk voor stuk meesters op hun instrument, en elke solo heeft niet alleen het karakter dat de dirigent graag wil (als hij hen overtuigd heeft), maar bevat altijd ook die volstrekte eigenheid van de instrumentalist die al zijn hele leven met de betreffende solo vergroeid is, daar altijd over nadenkt en nooit ophoudt hem te bestuderen en te blijven oefenen. Niet dat oefenen in dit verband het juiste woord is, want een Berliner Philharmoniker speelt geen muziek, hij ís muziek.

 

 

Intuïtief en spontaan

Dit zelfsturende orkest – het stelt zijn eigen chefs aan, bepaalt zelf het programma en de gastdirigenten – is een volstrekt uniek universum van individualiteit, maar altijd ingebed in het belang van het collectief: het zijn geen ego’s die hier soms het hoogste woord voeren of de spotlights zoeken, nee, de componist en zijn partituur staan voorop. Alles staat ten dienste van de muziek: de goede ideeën van de dirigent worden hartelijk omarmd, maar ze worden aangevuld met de lange en rijke traditie die het orkest door de decennia in zijn hart heeft bewaard en worden verlevendigd door de volstrekte intuïtieve en spontane manier van spelen die elke musicus óók nog nastreeft. Wie de Berliner nooit live gehoord heeft, denkt dat ik overdrijf – wie ze van nabij kent weet wel beter.

 

 

 

Best klinkende zaal ter wereld

Op 18 mei, de laatste dag van het Mahler Festival 2025, nog wel op de sterfdag van Gustav Mahler – hadden de Berliner de eer gekregen om het slotconcert te verzorgen, met Mahlers Tiende (alleen het Adagio) en Das Lied von der Erde. Concertgebouwdirecteur Simon Reinink blikte kort terug op het Mahler-Festival, bedankte niet alleen de ruim 1100 musici die er hadden gespeeld en gezongen, maar ook Mahlers kleindochter Marina Mahler, eregast op het festival, hoofdprogrammeur Marian van der Meer, de vele medewerkers en de vele sponsoren – zonder hen was er veel minder klassieke cultuur in Nederland. Hij dankte ook het publiek, dat, komende uit alle hoeken van de wereld, vrijwel steevast voor uitverkochte zalen zorgde. Afgelopen zondag was dus zo’n dag om nooit te vergeten, want ’s middags werd al begonnen met Mahlers Achtste Symfonie, gespeeld door het Concertgebouworkest onder de beoogde chef-dirigent Klaus Mäkelä, die voortvarend de Geest Gods aanriep in het openingskoor: Veni Creator Spiritus. Het Groot Omroepkoor, Laurens Symfonisch en het Chœur de l’Orchestre de Paris klonken volstrekt homogeen (ze stonden ook door elkaar heen), groots en Mäkelä liet ze stralen en glanzen. Dit was nou eens een waardige explosie van een Mahlervisioen – natuurlijk niet zo groots als de première (1910) onder de hand van de componist zelf, in een speciaal daarvoor gebouwde hal en met meer dan duizend musici (niets Wagneriaans was hem vreemd), maar mooi aangepast aan de prachtige zaal van het concertgebouw, volgens velen de best klinkende zaal ter wereld.

 


Oorstrelend

En hoewel we allemaal stiekem best weten dat zelfs de Grote Zaal misschien nét iets te klein is voor dergelijke spektakels – er kunnen ‘slechts’ 1974 bezoekers in, terwijl er in de eveneens schitterend klinkende Berliner Philharmonie er bijvoorbeeld 2440 passen: Mäkelä wist de zaak uitstekend te ‘comprimeren’ tot de juiste verhoudingen, zonder Mahlers intenties geweld aan te doen. Had hij ook 1000 musici verlangd (ik telde er zo’n 400, en een uitgebreide orkestbezetting met 10 contrabassen), dan was het op een oorverdovend geluidsfestijn uitgelopen, zoals in mei 2019 toen Pappano Berlioz’ Requiem er dirigeerde, waarbij horen en zien je vergingen, ondanks dat het concert geweldig was. Niets van dat al bij Mäkelä: hij kent de partituur van buiten, steunt iedereen die ook maar even hulp nodig heeft, maar geeft daarna ook vaak vrijheid, alles resulterend in een strakke, spatgelijke Symphonie der Tausend die perfect in balans was en waarin we in het openingsgeweld zelfs de acht zonder uitzondering geweldige solisten vrijwel altijd konden horen, op zich al een hele prestatie. Sopraan Hailey Clark beviel mij het meest – met haar zeer volumineuze maar steeds warme stemgeluid torende ze op aangename wijze overal bovenuit, en ook het fraaie stemgeluid van de Britse mezzo Jennifer Johnston was oorstrelend.

 

 

Perfect in balans

Ook de drie mannelijke zangstemmen waren prachtig, waarbij de fenomenale Italiaanse tenor Giorgio Berrugi in perfect Duits toch een lekker Italiaans tintje aan het geheel wist te brengen, wat de uitvoering best kon gebruiken, want af en toe was Mäkelä’s directie wel érg op gelijkheid en klankschoonheid gericht, en misten we Mahlers gekte, wanhoop, diepgang maar ook zijn liefdesgrootsheid, die in de Achtste toch ruim uitgemeten had mogen worden. Goethes enigmatische Faust-tekst symboliseert de spirituele reis van de ziel naar verlossing, de zoektocht naar betekenis en beschrijft liefde, vergeving, verlossing en de uiteindelijke eenwording met het goddelijke, samensmeltend in die ene, onvergetelijke oerzin: Das Ewig-Weibliche Zieht uns hinan. Van al die mystiek was zaterdagmiddag niet altijd sprake, ook omdat Mäkelä soms de vele gelegenheden om werkelijk magische momenten te creëren te makkelijk passeert, waardoor deze lange liefdesbrief aan zijn Alma, die de Achtste in feite toch is (hun relatie was al niet best), soms te zakelijk wordt – hij leek wel in plaats van met de romantische ganzenveer, in de heldere typografie van Word geschreven te zijn. Maar helder was hij wel, zuiver, gelijk en perfect in balans, zodat de Achtste transparant werd en duidelijk te volgen: een grote verdienste in deze prachtzaal. De afsluiting van het eerste deel was fenomenaal, maar die van het tweede had bevrijdender en magischer gemogen, met langere fermaten en kauwgomachtiger rubati. Net als Bachs Mattheüs-Passie schrijft Mahler een dubbelkoor en kinderkoor voor, en de Nationale Kinder- en Jongenskoren deden het uitstekend.

 

 

Für dich sterben!

Mahlers Tiende, diezelfde avond door de Berliner dus, was gelukkig verre van zakelijk, maar volledig doorleefd, warmbloedig en vooral wanhopig, hoewel de Finse invaldirigent Sakari Oramo, net als zijn landgenoot die middag, Mahlers drama wel wat dieper had mogen inwrijven – zeker de onvoltooide Tiende (helaas werd alleen het Adagiogespeeld) is een aaneenschakeling van Mahlers pijn en zorgen. De componist had inmiddels zijn geliefde kleine dochtertje verloren, Maria Anna, hij had te horen gekregen dat hij aan een hartkwaal leed en de brief die de minnaar van ‘zijn Alma’ hem ‘per ongeluk’ schreef dreef hem tot complete wanhoop. In 1910, het jaar voor zijn vroegtijdige dood, werkte hij aan schetsen voor de vijfdelige Tiende, waarvan alleen het eerste deel vrijwel af was – in de kantlijn schreef hij uitbarstingen als Erbarm dich mein, Gott!, Wahnsinn, ergreife mich Verfluchten! en Für dich leben! Für dich sterben! Almschi!, met welke laatste naam hij Alma bedoelde. Hij vroeg haar de symfonie te verbranden, wat ze gelukkig niet deed.

 

 

Wanhoopsaccoord

Oramo dirigeerde secuur, vloeiend en uitnodigend – je staat echt niet zomaar voor de Berliner –, maar Mahlers verdriet wist hij onvoldoende in bewegingen uit te drukken, en gelukkig was daar de ‘piratenbende’ zélf, die met een zelden gehoorde inzet en kwaliteit, zowel individueel als collectief, Mahlers in noten gestolde tranen tot klank wist te brengen. Al de eerste altvioolinzet, een groepssolo met maar liefst 10 van de 12 noten van de toonladder – waarmee hij de deur naar de atonaliteit verder openzette dan hij ooit eerder had gedaan – ging door merg en been, was zó intens dat je de componist bijna voor je zag, eenzaam schrijvend aan zijn tafeltje. Het koraal dat erop volgde was als uit graniet gehouwen, en de opbouw naar het beroemde wanhoopsakkoord was als een massieve, onafwendbare stoomwals die een onontkoombaar noodlot voortduwt.

 

 

 

Buitenaards moment

Mahler componeerde dit, uit negen noten bestaande en ongehoord dissonante accoord, als absolute uitroep van radeloze vertwijfeling, zoals Edvard Munch zijn Schreeuw in 1893 al bedoelde: twee (harmonisch) ‘dominante’ accoorden, zó dissonant dat we geen oplossing meer verwachten, bijeengehouden door een extreem lang aangehouden (en fenomenaal gespeelde) trompetnoot – de hoge A, die natuurlijk voor Alma staat: ‘blijf altijd bij me, verlaat me nooit’. Daarna gillen de violen het uit op de zeer hoge D, die daardoor precies als een menselijke wanhoopskreet klinkt. Dirigent Oramo is echt te beschaafd voor zoveel bloed aan de strijkstok en had de noten veel dramatischer uit de musici moeten wringen, maar de Berliner gaven wat ze konden en dat was niet mis, hoewel we Daniël Barenboim, die aanvankelijk dit programma zou dirigeren, wel node misten: hij had dit accoord echt pijn laten doen. Toch was het publiek, in de ijzige stilte voor de storm er vlak voor, ademloos als nooit tevoren in Amsterdam: zachter, en toch spanningsvoller dan in die maten heb ik een orkest nooit horen spelen – een volstrekt buitenaards moment. Dat twee jaar later Schönberg zijn revolutionaire Pierrot Lunaire zou componeren, en weer een jaar later Stravinsky zijn Sacre – het was volkomen logisch. De fagot- en hoornsolo’s waren van ongekende schoonheid, en de verstilde slotmaten pure magie.

 

 

 

Subtiel en fluisterzacht

Na de pauze klonk Das lied von der Erde, waarin tenor Benjamin Bruns op grandioze wijze de uiterst veeleisende zangpartij voor zijn rekening nam – een waarschijnlijk ideale rol voor hem, want zijn vocale draagkracht, zijn hoogte en expressiviteit zijn perfect voor deze muziek. Ook zijn dronkenschap, zijn jeugd en zijn vergetelheid klonken overtuigend en helder, ze straalden en glansden en vulden de zaal. De Hongaarse mezzosopraan Dorottya Láng, die eerder dit jaar nog sterk overtuigde als Komponist bij de Reisopera en daarvoor in Liszt bij de ZaterdagMatinee, deed dat nu minder: iedereen kan een slechte dag hebben, maar ik vond haar overigens prachtige stem vaak wat kelig en geforceerd klinken, en ook leek ze zich niet helemaal bij deze muziek thuis te voelen – ook niet zo gek als mezzo in een altpartij. Ook de wat trage tempi van Oramo zaten haar beslist in de weg, maar de Berliner begeleidden desondanks weer geweldig – hoeveel kleuren kan een orkest eigenlijk maken, hoe zacht kan een orkest eigenlijk spelen en hoe schitterend kunnen individuele solo’s eigenlijk zijn? Zo flitsend, zo krachtig, maar ook zo subtiel en fluisterzacht – de Berliner doen meer dan muziek maken: ze brengen de hele zaal in resonans en beroeren de ziel met hun ongeëvenaarde klank, maar vooral hun volledig individuele geluid en speelwijze, tot aan de laatste lessenaar en de laatste snik.

Peter Schlamilch

 

Info:

https://mahlerfestival.concertgebouw.nl

You May Also Like

Haags Festival Klasiek achter de Duinen sluit ontroerend mooi af

Terugblik op het Festival Oude Muziek 2025

Intrigerend muziektheater over waanzin en agressie

Het Muziekgebouw aan ’t IJ bestaat 20 jaar!