Het spannende leven van hoboïst Han de Vries
Boekbespreking door Emanuel Overbeeke
Han de Vries is een man met vijf vinkjes: hij was een van de beste hoboïsten ooit, werkte samen met de beste musici van zijn tijd, excelleerde in een zeer breed repertoire, leefde in een tijd waarin het muziekleven grondig veranderde en was bij die veranderingen soms een actief deelnemer. Het legendarische zesde en zevende vinkje waren voor hem aanvankelijk een last (een jeugd tijdens de Tweede Wereldoorlog en daarna de poging zich in de wereld staande te houden door middel van de muziek), maar gelukkig voor anderen kon hij smeuïg vertellen en trof hij een journaliste die besloot zijn verhalen en die van zijn directe naasten op papier te zetten. In haar verantwoording is Annemieke Hendriks, die eerder onder meer publiceerde in Vrij Nederland, de Volkskrant en De Groene Amsterdammer, zeer duidelijk over haar opzet. ‘Wat zou het zonde zijn (..) om tot Han’s dood te moeten wachten, voordat een auteur – en dan vast eerder een muziekspecialist dan een auteur die bovenal geïnteresseerd is in de menselijke drijfveren en in brede cultuurgeschiedenis, zoals ik – zijn biografie gaat schrijven.’
Permanent kleurrijk
In die opzet is Hendriks vrijwel volledig geslaagd. De cultuurgeschiedenis had van mij breder gemogen, maar de menselijke drijfveren komen volledig aan bod. Haar boek toont ook de beperkingen van dit genre. Was Han de Vries een minder goede musicus geweest, dan was dit boek er waarschijnlijk niet gekomen. Zijn gedrag, dat afwisselend vermakelijk, gênant, leerzaam en scabreus en permanent kleurrijk en aandachttrekkend is, had hij zich dan waarschijnlijk niet kunnen veroorloven. Er zijn ongetwijfeld vele musici die als mens ongeveer net zo in elkaar zitten, maar minder goede musici zijn en zich daarom meer moeten verantwoorden in eigen kring en over wie we zelden horen. Was hij wel een briljant musicus maar een minder kleurrijk mens, dan werd hij in zijn omgeving gewaardeerd, maar was dit boek er evenmin gekomen. Als er dan al een boek was gekomen, dan eerder van een muziekspecialist die de menselijke drijfveren misschien niet verzweeg maar wel op de tweede plaats stelde. Dat boek zou wellicht minder verkopen, al is het als bijdrage aan de geschiedschrijving meer dan welkom. Of het huidige boek evenzeer bijdraagt aan de cultuurgeschiedenis is de vraag, want cultuurgeschiedenis meer dan muziekgeschiedenis drijft op generalisaties die moeilijker te onderbouwen zijn en het meer moeten hebben van intuïtie en natte vingers en dus eerder een prooi zijn van journalisten die met een paar zinnen een sprekend beeld geven dat vaak van clichés en kortzichtigheden aan elkaar hangt dan van wetenschappers die alles precies weten en willen zeggen en eerder de voorzichtige nuance en de complexiteiten in beeld brengen.
Trauma’s en emoties
Met zijn permanente aandachttrekkerij is hij het dankbaarste object voor iemand die beroepshalve permanent kwesties als existentieel aan de orde stelt. Han de Vries (1941) wordt geboren in een kunstenaarsmilieu waarin niet de moraal van het rijtjeshuis heerst. Tijdens de oorlog – zijn familie is politiek links en gedeeltelijk joods – verblijft hij bij onderduikers. Na de oorlog komt een nieuwe pleegfamilie in beeld. Voor de zichzelf zoekende tiener is de hobo een uitkomst. Al snel speelt hij in het Concertgebouworkest waar hij zeer tot zijn ongenoegen niet de belangrijkste hoboïst is, wat een reden is om in 1970 te vertrekken naar het Nederlands Kamerorkest waar hij die rol wel kan spelen. In het Concertgebouworkest beleeft hij Bernards Haitinks moeizame groei naar de top en de protesten van jonge componisten tegen het in hun ogen conservatieve programmabeleid van het orkest. De Vries is geen actievoerder maar kan wel begrip opbrengen voor hun opvattingen, al vindt hij de actievoerders verwende kinderen met een in de kern streng protestantse inslag. Na 1970 speelt hij niet alleen in het orkest, maar ook veel solo. Hij schuwt het populaire repertoire allerminst (wat hem op kritiek komt te staan) maar speelt ook veel nieuwe muziek, onder andere muziek die voor hem geschreven is. Hij kent de lusten en de lasten van het solistenbestaan en na enige jaren gaan de herinneringen aan de oorlog hem meer en meer in beslag nemen. Was eerst de hobo zijn strohalm, daarna volgde de schilderkunst en weer daarna de professionele zielenkijker. Een nieuw geluk doemt: De Vries is net als Hendriks dol op psychologiseren en beiden zien mensen lijkt het primair als kleurrijke wezens in een theatraal kunstwerk (het bijzondere van Han de Vries is dat hij ze in werkelijkheid meemaakt). Onaangename gebeurtenissen worden bij voorkeur behandeld als trauma’s en onverwerkte emoties. (Toeval of niet, zijn huidige partner heet Freud en is van beroep psychiater.) In de medekunstenaars met wie hij werkt ziet hij eerder de rare mens, bij voorkeur vol tegenstrijdigheden, dan de uitstekende musicus die zijn of haar zielenroerselen bij voorkeur privé houdt.
Sublimatie en zelfspot
Dat kunst dergelijke roerselen ook kan sublimeren en daarmee draaglijk maakt mede dankzij het niveau van de kunst is tot vlak voor de laatste pagina in dit boek een exotische gedachte. Afgaande op de slotpagina is hij nu mentaal een bewoner van een rijtjeshuis. De slogan op de voorkant ‘ontwapende verhalen’ is een eufemisme voor een lange reeks aanslagen. Zelfs vrienden worden niet gespaard. De hoofdpersoon spaart zichzelf ook niet. Dankzij dit boek weten we onder meer welk orkestlid de musici kon helpen aan weed, welke rol Jaap van Zwedens vader speelde tijdens de oorlog, hoe Han de Vries uitbetaald werd in het buitenland, hoe Reinbert de Leeuw zich met alles bemoeide, hoe De Vries dacht over beroemde collega’s van zijn niveau, hoe hij dacht over musici als Szymon Goldberg: net onder de top maar met een verleden dat affiniteit en empathie opwekte. Dat De Vries zich dit kan veroorloven (hoe zou zijn omgeving reageren op dit boek?) is mede dankzij zijn ‘flinke dosis zelfspot’ (aldus de achterflap) die, over tegenstrijdigheden gesproken, permanent wordt weerlegd door de behoefte aan aandacht voor zichzelf. Ook al kan hij mensen raak typeren, meestal met kleurrijke termen voor negatieve eigenschappen, hij is geen psycholoog. Hij is wel een verteller die weet hoe hij de aandacht moet vasthouden, nl. door permanent te verrassen op welke manier ook. Soms weet ik niet of dit meer een trek is van De Vries of van Hendriks, want zij heeft zijn materiaal geordend, geselecteerd en in haar volgorde geplaatst. In ieder geval lezen we op zowat elke bladzijde iets opmerkelijks over bijna iedereen die hij kent of gekend heeft. Het houdt de lezer bij het boek, maar de overdosis aan opmerkelijkheden maakt dat men vele ervan vergeet. Deze vergat ik niet. In 1954, op het hoogtepunt van de koude oorlog, ging het Concertgebouworkest op tournee naar de VS maar de hoboïsten Stotijn en Van der Kraan kregen geen visum omdat ze communist waren. In hun plaats ‘heeft de leiding twee Duitse hoboïsten ingehuurd die fout waren in de oorlog! Ze gingen dus wel, stelletje lamzakken.’ In 1966: ‘Bernard Haitink was nog te jong om daar een wijs woord over te spreken.’ (Haitink was twaalf jaar ouder dan De Vries.) Van dezelfde orde is deze typering van Edo de Waart. ‘Han is niet geboren om tweede hobo te spelen.’ In dit boek zien we daarvan vooral de leuke kanten.
Emanuel Overbeeke
Boek:
Annemieke Hendriks: Het hobo-riet was mijn strohalm – Ontwapende verhalen van Han de Vries over een roerige halve eeuw muziekcultuur
Uitgeverij De Kring, ISBN 978-9462-973305 (gebonden)
Luisteren:
Han de Vries en Jaap van Zweden spelen Vivaldi in 1988:
https://youtu.be/yqVHxdfXsvo?si=SGWFYXdo0TfdkmEn
Han de Vries speelt HAN DE VRIES Hoboconcert nr. 1 van Willem Breuker in 1999:
https://youtu.be/u-N0cVRs_G4?si=EGpPnPHCub-soNbR
Han de Vries speelt Hoboconcert in d klein nr. 2 van Albinoni: