Bij pianoduo Pires-Cambra blijft Pires de grote meester
Gehoord: Muziekgebouw Eindhoven, 11 maart 2025
Door Willem Boone
Pianiste Maria João Pires houdt niet van uiterlijk vertoon, zoveel is duidelijk. Dat is begrijp je als je haar ziet spelen en haar hele verschijning straalt iets nederigs of in elk geval dienstbaars uit. Ze houdt er ook van – voor zover dat al mogelijk is – om op het podium een intieme sfeer te creëren. Dat doet ze door te zorgen voor een hoekje waar ze rustig wacht tot het haar beurt is om te spelen. Je vraagt je af of zo iemand dan net zo ontspannen kan luisteren als een bezoeker of dat ze al gefocust is op wat er nog komen gaat. De Portugese houdt er ook van om met collega’s het podium te delen en dat deed ze ditmaal met de Spaanse pianist Ignasi Cambra, die ruim twee keer zo jong is als zijzelf. Cambra is blind en moet naar de piano begeleid worden. Als hij eenmaal aan de vleugel zit, zie je hem op de tast zoeken waar hij moet beginnen. Het maakt dat er veel druk op je ligt, want je kan bij vierhandige stukken niet je toevlucht tot de partituur nemen. Er zit dus niet veel anders op dan alle stukken uit je hoofd te leren, wat een enorme prestatie is. In het eerste stuk, Adagio en Allegro in f, KV 594 dat Mozart oorspronkelijk voor ‘eine Orgelwalze’, een soort mechanisch orgeltje componeerde was het samenspel van de beide pianisten onberispelijk. Het was daarbij een geluk dat Pires, een van de grootste levende Mozart-interpreten, de primo-partij speelde. Je herkende direct haar zonnige, stralende toucher, terwijl de langzame inleiding breekbaar klonk. Mozart herneemt deze aan het eind, wat voor een sereen slot zorgde.
Solo-optredens
Beide pianisten speelden tijdens dit concert ook solostukken: allereerst speelde Cambra Haydn’s Sonate nr 33 in C, Hob.XVI.20, een van diens langste stukken voor piano. Er deed zich iets merkwaardigs voor: de jonge pianist speelde fijnzinnig, met veel gevoel voor stijl en toch raakte zijn vertolking niet echt. Deze ontbeerde spankracht en wat verder opviel, was dat hij alle herhalingen speelde, ook die van de re-expositie van ieder deel. Normaal gesproken herhaalt een pianist de expositie en speelt hij het tweede gedeelte, de re-expositie slechts een keer. Dit zorgde er nu voor dat je de hele sonate eigenlijk twee keer hoorde, wat het stuk nu onnodig lang maakte. In het laatste deel raakte de pianist er twee keer uit, maar hij wist deze ontsporingen kundig op te vangen.
Daarna speelde Pires van Haydn de Sonate nr 60 in es, Hob XVI: 52. Haar repertoire is nooit erg breed geweest, maar Haydn heb ik haar nooit eerder horen uitvoeren. Het is de vraag of ze dit stuk al lang speelt, ze voerde het nu met de partituur uit en vergeleken met de Impromptu’s van Schubert die ze na de pauze speelde, klonk haar uitvoering niet helemaal geacheveerd. Desalniettemin bewees ze direct haar klasse: ze is als weinigen in staat om een dwingend betoog op te bouwen. Hoe frêle ze ook mag ogen, ze is iemand die heel goed weet wat ze wil en dat ook kan realiseren. Deze sonate heeft een hoog ‘Sturm und Drang’ gehalte en dat benadrukte de pianiste niet in haar spel, het was eerder een Haydn in halftinten, maar wel gespeeld met de haar eigen zangerige toon. Het leek er zelfs even op dat ze de hoesters tijdelijk het zwijgen oplegde, die zich tot dan toe op abominabel luide wijze gemanifesteerd hadden. Het is treurig dat bezoekers geen enkele moeite doen om hoestaanvallen te smoren in een zakdoek of mouw, maar zich ongegeneerd hard laten horen. In het tweede deel had haar toon gewicht en liet ze horen hoe je deze grillige muziek moet fraseren, op zo’n manier dat je daar als luisteraar in meegaat. Ook het laatste deel klonk niet zo grillig als je het soms hoort, ze speelde het met gratie. De ogenschijnlijke eenvoud van haar spel doet aan magie denken, waarbij Pires een tovenares is die de noten met haar toverstafje aanraakt, zodat ze gaan glanzen en schitteren. Haar techniek is ook op haar 80e nog steeds uitstekend en ze heeft geen moeite met snel passagewerk.
Schubert
Na de pauze speelde de Portugese van Schubert de Impromptus nrs 1 en 2 uit D 935. Dat is repertoire waar ze volledig mee vergroeid is en waar ze nog steeds nieuwe details in ontdekt. Haar spel was uitgesproken zangerig, wat natuurlijk zeer goed bij de muziek van Schubert past. Onnavolgbaar is haar vermogen om de klank van de piano die van zichzelf weerbarstig, om niet te zeggen kaal is, vloeibaar te maken. Het doet denken aan de manier waarop een strijker of blazer de toon modelleert en zoiets kunnen alleen de allergrootste pianisten. Dit is simpelweg de manier waarop je deze overbekende Impromptu’s ‘moet’ spelen!
Cambra speelde vervolgens uit de Klavierstücke aus dem Nachlass D 946 de nummers 2 en 3. Daar deed zich hetzelfde voor als bij Haydn: zijn spel was mooi, muzikaal en verzorgd en toch miste je dat nauwelijks waarneembare ‘gebaar’ waarmee Pires magie bedrijft. Daarbij vergeleken bleef zijn spel dan toch iets te grondstoffelijk. Aan het eind van het tweede Klavierstück zakte de spanning wat in en ook in het derde Klavierstück waren er aan het eind een paar ontsporingen, mogelijk veroorzaakt door spanningen.
Ten slotte speelden beide pianisten het Allegro Lebensstürme D 947 van Schubert, dit keer met Cambra in de primo-partij. Ze speelden de dromerige muziek met veel gevoel, maar het samenspel verliep niet overal feilloos. Aan het begin klonken bepaalde passages niet helemaal gelijk, terwijl er kort voor het eind iets misging, waardoor de pianisten stopten om vervolgens door te spelen. Zeker bij vierhandige composities is het lastig om ontsporingen op te vangen. Hoe dan ook, het deed weinig afbreuk aan deze poëtische avond, waarbij het duidelijk om de muziek en niet om uiterlijk vertoon ging!
Willem Boone
Info: